DE WARE
LEVENSROEPING:
Onderrichting
van de Allerheiligste Maagd Maria
over de diepere betekenis van Liefde,
Geloof en Hoop:
Zeer vele zielen
“liggen afgetobd zoals schapen zonder herder” omdat zij geen echt levensdoel
hebben. De moderne samenleving biedt geen Hoop en geen
troost meer, en biedt ook geen inhoud aan het leven, want
alles is op het materiële afgestemd, dat vergankelijk is en geen
blijvend geluk kan geven, en de ware Zingever – God – is uit de
maatschappij verbannen. De ziel die zich niet losmaakt uit de chaos
van het levenspatroon dat ons in deze wereld opgedrongen wordt, kan niet anders
dan wegzinken in de totale en absolute zinloosheid. Het leven in
de hedendaagse wereld berooft de ziel van al haar levenskracht en levenslust.
Zelfs zielen die uiterlijk gelukkig lijken, zijn in werkelijkheid vaak ten
prooi aan diepgewortelde ontevredenheid en innerlijke strijd doordat de
kern van hun wezen zich verzet tegen het tegennatuurlijke levenspatroon, dit wil
zeggen: het leven in strijd met Gods verwachtingen. Slechts het leven
voor Gods Heilsplan, in navolging van de ware levensroeping die
God in elke ziel heeft geborgen, kan de ziel opnieuw doen opleven. Er is
geen Ware Hoop tenzij voor de ziel die haar leven een
invulling zoekt te geven die Gods Heilsplan en de eigen heiliging bevordert.
De eerste levensopdracht van elke ziel luidt:
·
GELOOF in het Licht en
in de overwinning van het Licht,
bBLIJF JE VASTKLAMPEN AAN HET LICHT vVAN GOD!
“Ik sla mijn ogen op naar de bergen,
van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de Heer
Die Hemel en aarde gemaakt heeft.”
(Psalm 121: 1-2) |
·
BEMIN het LICHT boven
alles, en zorg ervoor dat al uw innerlijke gesteldheden, uw woorden
en daden vervuld zijn van Licht, en versterk de
uitstraling van het Licht door zelf een teken van HOOP te zijn voor al uw medeschepselen.
GELOOF:
Geloof is het
vermogen en de bereidheid om aan te nemen dat er een bovennatuurlijke
werkelijkheid bestaat die wij normaal gesproken niet kunnen zien of horen.
Er is sprake van Geloof wanneer de ziel in staat is om te aanvaarden dat God
bestaat, zonder dat zij Hem ziet, en wanneer zij ook aanneemt dat Zijn
daden werkelijkheid zijn.
Het Geloof haalt
de ziel uit de oppervlakkigheid van een leven dat op niets anders is
afgestemd dan het stoffelijke, het wereldse, en voert haar naar de diepe
Waarheden van God als bronnen voor een totale wedergeboorte. De mens
met een waarlijk sterk, echt geloof, wordt een totaal nieuwe mens
die boven het wereldse lijkt uit te stijgen.
Het basisteken
voor een eerste bloei van het ware Geloof in de ziel bestaat uit de overtuiging
dat de werkelijkheid méér omvat dat datgene wat onze zintuigen ons laten
waarnemen. Wat de ziel kan zien, horen, ruiken, smaken en betasten, kan zij in
het geheugen opslaan als kennis van de realiteit. Zodra zij ervan
overtuigd is dat de realiteit ook elementen bevat die zij niet kan zien, horen,
ruiken, smaken of betasten, is zij ervan overtuigd dat de werkelijkheid
elementen bevat waarvan zij op abstracte wijze “weet dat zij moeten bestaan”.
“Iets” in hun wezenskern laat hen voelen dat er elementen zijn die boven het
natuurlijke staan, en dat deze elementen niet door een wezen of intelligentie
kunnen zijn ontstaan die zelf deel uitmaken van de waarneembare werkelijkheid.
God heeft elke
ziel voorzien van een afdruk uit Zijn eigen Hart, en van een
ingeboren kennis van Zijn oorsprong en bestemming. Deze afdruk en
deze kennis worden spoedig na de geboorte in het vlees door talloze wereldse
invloeden verborgen onder een laag duisternis, waardoor de ziel de voeling met
haar oorsprong verliest. Om deze reden is het hele leven op aarde één strijd
voor de wedergeboorte van het Geloof.
Evenals de
Liefde, kan ook het Geloof in de ziel op zeer vele wijzen tot uiting worden
gebracht. De Meesteres van alle zielen wijst op drie speciale wezenskenmerken
van het Geloof, die kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van
volmaaktheid in het Geloof. Wij kunnen het zo uitdrukken, dat het GELOOF in toenemende graad van
volmaaktheid bestaat uit:
1.
Bewustzijn van goed en kwaad. Zodra de ziel
ervan overtuigd is dat de werkelijkheid méér omvat dat datgene wat zij met haar
zintuigen kan waarnemen, en dat de hele werkelijkheid uitgaat van een
niet-geschapen Wezen, kan in haar ook de kennis van Gods Wet opnieuw ontwaken.
In haar rijpt het bewustzijn van goed en kwaad als,
respectievelijk, al datgene wat de Oorsprong van alles in Zijn Werken dient, en
al datgene wat deze Werken hindert. Dit betekent dat de ziel in deze fase ervan
overtuigd is dat er niet alleen een God bestaat, maar dat deze God ook werkt.
De ziel begrijpt dat zij al haar gedragingen, haar woorden, en zelfs haar
innerlijke gesteldheden, gedachten, gevoelens en verlangens, moet afstemmen
op de bevordering van Gods Werken. Inderdaad, wanneer er een
God bestaat die met een zo buitengewone, onnavolgbare Intelligentie en
Wijsheid alles heeft gemaakt, dan kan het niet anders of achter dit alles
zit een systeem dat ergens naartoe werkt.
De ziel begrijpt eveneens dat slechts de bloei van dit systeem tot geluk kan leiden, want zij voelt, tegelijk met de bloei van het Geloof, ook de rijping van de Liefde als een alles overheersende emotie die de hele schepping naar de Ware Vrede wil leiden.
Deze inzichten brengen de ziel tot het besef dat elk schepsel, dus ook zijzelf, een rol moet spelen in dit grote systeem, en zo rijpt in haar de overtuiging dat haar hele wijze van “zijn“ een bepaalde waarde (positief of negatief) heeft binnen dit systeem. In de ziel groeit de overtuiging dat alles een zin heeft en dat alles op één of andere wijze een weerslag, een reactie, een vergelding uitlokt, hetzij positief hetzij negatief. In de ziel rijpt dus het ware zondebesef, doordat het geweten – het regelsysteem van het zielsleven – steeds verder rijpt. Naarmate tevens de Liefde in de ziel bloeit, begint zij steeds gewetensvoller de zonde te vermijden, niet uit vrees omdat “zondigen niet mag”, doch omdat de Liefde zelf haar steeds méér begint te vervullen met afschuw voor de zonde.
De ziel begrijpt eveneens dat slechts de bloei van dit systeem tot geluk kan leiden, want zij voelt, tegelijk met de bloei van het Geloof, ook de rijping van de Liefde als een alles overheersende emotie die de hele schepping naar de Ware Vrede wil leiden.
Deze inzichten brengen de ziel tot het besef dat elk schepsel, dus ook zijzelf, een rol moet spelen in dit grote systeem, en zo rijpt in haar de overtuiging dat haar hele wijze van “zijn“ een bepaalde waarde (positief of negatief) heeft binnen dit systeem. In de ziel groeit de overtuiging dat alles een zin heeft en dat alles op één of andere wijze een weerslag, een reactie, een vergelding uitlokt, hetzij positief hetzij negatief. In de ziel rijpt dus het ware zondebesef, doordat het geweten – het regelsysteem van het zielsleven – steeds verder rijpt. Naarmate tevens de Liefde in de ziel bloeit, begint zij steeds gewetensvoller de zonde te vermijden, niet uit vrees omdat “zondigen niet mag”, doch omdat de Liefde zelf haar steeds méér begint te vervullen met afschuw voor de zonde.
2.
Vergeestelijking. Naarmate in de ziel het Geloof bloeit,
kan in haar een proces van voortschrijdende vergeestelijking
op gang komen. De ziel beseft dat wereldse dingen, gebeurtenissen en belangen
hol, inhoudsloos en vergankelijk zijn, en raakt doordrongen van de overtuiging
dat het ware Heil slechts in een leven voor de hogere dingen
verborgen ligt. Zij maakt zich steeds verder los van het materiële en krijgt een
steeds verder groeiende afschuw voor alles wat werelds is. Op grond van haar ontwikkeld
besef van het onderscheid tussen goed en kwaad beschouwt zij nu
alle materialisme zoals het werkelijk is: als een grote valstrik van
de duisternis, waarin ontelbare zielen voor goed wegzinken zoals in drijfzand.
Vergeestelijking is nooit absoluut of voltooid. Zij verloopt in vele opeenvolgende stappen, die in feite gelijklopen met het loskomen van werelds gehechtheden en een groeiende oprechte Liefde voor God en alles wat het Eeuwig Leven betreft. Naarmate de ziel hogere trappen van vergeestelijking bereikt, begint zij ook inwendig steeds rustiger en evenwichtiger te worden: zij ervaart een toenemende vrede van hart.
Vergeestelijking is nooit absoluut of voltooid. Zij verloopt in vele opeenvolgende stappen, die in feite gelijklopen met het loskomen van werelds gehechtheden en een groeiende oprechte Liefde voor God en alles wat het Eeuwig Leven betreft. Naarmate de ziel hogere trappen van vergeestelijking bereikt, begint zij ook inwendig steeds rustiger en evenwichtiger te worden: zij ervaart een toenemende vrede van hart.
3.
Ware Vrede van hart. Het leven in een wereld van
materialisme en goddeloosheid brengt de ziel in een inwendige strijd. Ook de
ziel die niet echt bloeit in Liefde en Geloof, is aan deze strijd ten prooi,
omdat zij inwendig (onbewust) nog steeds door Gods Wijsheid wordt gewaarschuwd
voor het feit dat het wereldse leven in strijd is met Gods Wet. Naarmate de
ziel bloeit in Liefde en Geloof, wordt zij zich meer bewust van deze strijd,
alsook van de oorzaak ervan, en begint zij daardoor bewuster te werken aan een nieuwe
levenshouding, die beter past bij Gods verwachtingen en die de
ziel nuttiger maakt binnen Gods Heilsplan. Naarmate Gods
Licht in deze innerlijke strijd sterker wordt, verwerft
de ziel een toenemende innerlijke Vrede, de Ware Vrede van hart.
De ziel die echt gelooft, ontwikkelt een zo sterk vertrouwen in God, Zijn Werken en Plannen, haar eigen Heil en de overwinning van het Licht, dat de innerlijke onrust begint te wijken. De ziel komt steeds méér tot rust, en ervaart een groeiende tevredenheid, gelatenheid, en aanvaarding van haar lot met alles wat op haar levensweg komt.
Eén van de factoren die in een ziel de innerlijke Vrede sterk kan laten toenemen, is het bewustzijn van het feit dat de Goddelijke Gerechtigheid alles compenseert en dat ooit alles in evenwicht komt. Deze overtuiging is als de bloem op een bodem van een echt vruchtbaar Geloof. De ziel laat zich niet meer blijvend in onrust brengen door al het negatieve en al het onrecht om zich heen, en voelt ook met zekerheid dat al haar beproevingen en inspanningen niet voor niets zijn.
De ziel die echt gelooft, ontwikkelt een zo sterk vertrouwen in God, Zijn Werken en Plannen, haar eigen Heil en de overwinning van het Licht, dat de innerlijke onrust begint te wijken. De ziel komt steeds méér tot rust, en ervaart een groeiende tevredenheid, gelatenheid, en aanvaarding van haar lot met alles wat op haar levensweg komt.
Eén van de factoren die in een ziel de innerlijke Vrede sterk kan laten toenemen, is het bewustzijn van het feit dat de Goddelijke Gerechtigheid alles compenseert en dat ooit alles in evenwicht komt. Deze overtuiging is als de bloem op een bodem van een echt vruchtbaar Geloof. De ziel laat zich niet meer blijvend in onrust brengen door al het negatieve en al het onrecht om zich heen, en voelt ook met zekerheid dat al haar beproevingen en inspanningen niet voor niets zijn.
Naarmate in de
ziel het Geloof meer opgebloeid, wordt zij vrijer. Zij voelt zich niet
langer de gevangene van de vele wereldse invloeden die in de kern van de ziel
als bedreigend worden ervaren, want haar hart leeft eigenlijk in een heel
andere wereld: deze van de “hogere” werkelijkheid. Precies daarom
zegt Maria dat heiligheid gelijkstaat met ware vrijheid: De heilige ziel
heeft zich zozeer van wereldse behoeften, van werelds denken en van wereldse
waardeoordelen losgemaakt, dat zij als enige echte binding
overhoudt: deze aan God en Zijn Werken. Het wereldse daarentegen verslaaft,
maakt onzeker en onrustig.
HOOP:
De Hoop is de
deugd waarbij de ziel het vermogen heeft om zich in alles gesterkt te weten
en alles te kunnen relativeren doordat ze niet naar de zwarte wolken aan
de horizont kijkt, doch in haar hart reeds de blauwe hemel voorbij de horizont
ziet en beleeft, dit wil zeggen: leeft alsof de blauwe hemel er
reeds echt is. De ziel in wie
de Ware Hoop tot bloei komt, is bezield door de overtuiging dat het
goede, het Licht, in het tijdloze reeds volkomen zijn, dus nu reeds
werkelijkheid zijn in Gods Hart. Deze ziel bezit tegelijkertijd het
Geloof dat deze nu nog verborgen toestand op Gods tijd ook
daadwerkelijk waarneembaar zal worden. Zij put daaruit heel veel
kracht, want waar de Hoop het Geloof ontmoet, wordt vertrouwen
geboren.
Men zou het zo
kunnen stellen, dat de Hoop het vermogen is om niet te leven vanuit datgene wat
de zintuigen ons leren, doch vanuit datgene wat het hart ons leert, want in het
hart heeft God het vermogen gelegd om één te zijn met Hem en Zijn Waarheid.
Daarom kan een geopend, op God gericht hart reeds elementen van de werkelijkheid
ervaren die nog voor de zintuigen verborgen zijn, en dus weten dat er
heel wat méér is dan datgene wat wij zien.
Ware Hoop is
eigenlijk: zodanig van alles het beste verwachten, dat men voortdurend leeft
alsof men reeds in de zijnstoestand van de volkomen Gelukzaligheid
verkeert, alsof het als het ware slechts een kwestie van tijd is tot de
ellenden en beproevingen achter de rug zijn. In die gesteldheid ervaart de
ziel steeds méér de neiging om het allerbeste te maken van elk moment
In de ziel waarin
de Hoop de volkomenheid nadert, heerst de overtuiging dat het
Licht de duisternis reeds overwonnen heeft, ondanks de
schijn van een huidig overwicht van de duisternis in de wereld.
De Meesteres van
alle zielen wijst op drie speciale wezenskenmerken van de Hoop,
die kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van volmaaktheid in
de Hoop. Wij kunnen het zo uitdrukken, dat de
HOOP in toenemende graad van volmaaktheid tot uiting komt in:
1.
Blijmoedigheid. Wanneer in de ziel de Ware
Hoop begint te bloeien, vindt zij in haar hart een straal van een
nieuw licht, iets waaraan zij zich kan optrekken in de vele
moeilijkheden van het leven en waaruit zij nieuwe kracht put. De
ziel ervaart een toenemende neiging tot blijmoedigheid. Zolang deze gesteldheid
niet ontbloeit, zal de ziel eerder zwaar aan vele dingen tillen, en kan zelfs
de geringste beproeving haar in een negatieve stemming brengen. De
blijmoedigheid is de vrucht van een toenemend vermogen om alles in het
leven te relativeren, in het besef dat tegenslagen de ziel
slechts kunnen schaden wanneer zij dit zelf toelaat. Door dit
relativeringsvermogen krijgen de beproevingen en negatieve ervaringen van het
leven steeds minder de kans om de ziel terneer te drukken. In plaats van lang
bij de beproeving stil te staan, groeit in haar de neiging om op te staan en
te herbeginnen, en wel zonder een bezwaard gemoed. De ziel kan dit
doen doordat “iets” in haar zegt dat telkens iets negatiefs
gebeurt, de gebeurtenis op een gezonde manier verwerkt moet worden als een les
die haar door Gods Voorzienigheid wordt geschonken omdat het op
dat ogenblik voor haar nuttig was, en dat zij nu verder moet. De blijmoedige
ziel schudt na een val of tegenslag op haar levensweg als het ware het stof uit
haar kleren, en trekt verder naar haar bestemming, waarvan zij
voelt dat deze het waard is om voor te strijden. Zij ziet elke
beproeving niet als een eindpunt of een langdurige stilstand, doch telkens als
een nieuwe kans, een wedergeboorte voor een nieuw leven, verrijkt
met nieuwe ervaringen.
De Meesteres van alle zielen zei ooit, dat de blijmoedigheid de handtekening van God is. De ziel die blijmoedig doorheen het leven gaat, laat het Goddelijk zaad in zich als het ware voortdurend bestralen door het Licht van God Zelf, waardoor haar werken een veel grotere vruchtbaarheid krijgen dan de werken van de ziel die niet blijmoedig is.
De Meesteres van alle zielen zei ooit, dat de blijmoedigheid de handtekening van God is. De ziel die blijmoedig doorheen het leven gaat, laat het Goddelijk zaad in zich als het ware voortdurend bestralen door het Licht van God Zelf, waardoor haar werken een veel grotere vruchtbaarheid krijgen dan de werken van de ziel die niet blijmoedig is.
2.
Offerbereidheid en totale toewijding. De hierboven
beschreven gesteldheid ontwikkelt zich gewoonlijk met vallen en opstaan. De
optimistische, blijmoedige benadering van het leven kan zich zo ver ontwikkelen
dat de ziel de beproevingen en kruisen van het leven van harte aanvaardt als
noodzakelijke elementen van het leven. Hier spreken wij van offerbereidheid:
de
ziel beseft dat alle kruisen slechts tijdelijk en nooit nutteloos
zijn. De ziel kan deze offerbereidheid inbouwen in een volledige
levenshouding door het verbond van totale
toewijding te
sluiten, gewoonlijk met de Allerheiligste Maagd Maria. In de
totale toewijding sluit de ziel met Maria een verbond waarbij zij
de gelofte aflegt, haar hele wezen en haar hele leven ten dienste te
stellen van Gods Heilsplan. Maria heeft van God de leiding
over de uitvoering van dit Heilsplan gekregen, en bezit de macht om elk offer,
elke toegewijde beproeving, elk lijden dat Haar in handen wordt gegeven, in
vereniging met Haar volmaakte Liefde toe te voegen aan de schatkamer der
Genaden.
Om haar leven onvoorwaardelijk en totaal in dienst van Maria te stellen, moet de hoop in de ziel een grote ontwikkeling hebben doorgemaakt, want indien de ziel niet sterk doordrongen is van het feit dat beproevingen in werkelijkheid bronnen van Licht zijn, en dat Gods Licht in werkelijkheid nu reeds alle duisternis heeft overwonnen, zal zij niet in staat zijn om zichzelf volledig over te geven aan dit onzichtbare Wezen, Maria, diegene die een onbegrensde macht heeft ontvangen over alle duisternis doch die Haar onvolprezen macht grotendeels uitwerkt in het verborgene.
Om haar leven onvoorwaardelijk en totaal in dienst van Maria te stellen, moet de hoop in de ziel een grote ontwikkeling hebben doorgemaakt, want indien de ziel niet sterk doordrongen is van het feit dat beproevingen in werkelijkheid bronnen van Licht zijn, en dat Gods Licht in werkelijkheid nu reeds alle duisternis heeft overwonnen, zal zij niet in staat zijn om zichzelf volledig over te geven aan dit onzichtbare Wezen, Maria, diegene die een onbegrensde macht heeft ontvangen over alle duisternis doch die Haar onvolprezen macht grotendeels uitwerkt in het verborgene.
3.
Geestdrift voor Gods Werken. Wanneer de ziel
overtuigd is van de overwinning van het Licht, kan zij een punt bereiken
waarop zij ongeremd met vuur inspanningen en werken volbrengt die
voor Gods Rijk van nut kunnen zijn. Dit innerlijk vuur
is de geestdrift. Van geestdrift kan in feite slechts waarlijk
sprake zijn wanneer het innerlijk vuur gecontroleerd en geleid wordt door de ware
Wijsheid.
De ziel kan werkelijk zo zeer “door de Geest gedreven worden” dat het lijkt alsof zij een nieuwe energiebron ontsloten heeft. Indien de ziel deze gewaarwording ten volle benut, zal zij bewuster gaan leven en geneigd zijn om het allerbeste van elk ogenblik te maken, omdat zij de werking van Gods Geest in zich bewuster voelt dan voorheen, en zich daardoor meer rekenschap geeft van het feit dat elke gebeurtenis, elke situatie en elke minuut kostbaar zijn voor haar groei naar de ware heiligheid.
Wanneer de Ware Hoop uitdrukkelijk en bewust leeft in de ziel, ervaart zij een innerlijke kracht die haar boven zichzelf kan doen uitstijgen, zodat zij zichzelf nauwelijks herkent in vergelijking met vroeger. In deze ziel komt het spreekwoord tot leven dat zegt “hoop doet leven”: De bewuste beleving van de Hoop kan een buitengewoon sterke drijvende kracht worden, die de ziel een soort wedergeboorte doet ondergaan.
De ziel kan ook door een innerlijk vuur gedreven worden dat eerder uitgaat van de koorts van een bekoring. Dit innerlijk vuur zal doorgaans niet met blijmoedigheid doch met een zekere innerlijke spanning gepaard gaan, en ook niet “bezield” zijn: het is als het ware een “dood vuur”, een vuur dat geen goede vruchten voortbrengt en de ziel niet laat groeien. Maria noemt dit “valse geestdrift”: gedrevenheid die niet van de Heilige Geest komt. Deze heeft vaak een doelstelling die eerder wereldse of persoonlijke behoeften van de ziel dient, in plaats van de behoeften van Gods Heilsplan.
De ziel kan werkelijk zo zeer “door de Geest gedreven worden” dat het lijkt alsof zij een nieuwe energiebron ontsloten heeft. Indien de ziel deze gewaarwording ten volle benut, zal zij bewuster gaan leven en geneigd zijn om het allerbeste van elk ogenblik te maken, omdat zij de werking van Gods Geest in zich bewuster voelt dan voorheen, en zich daardoor meer rekenschap geeft van het feit dat elke gebeurtenis, elke situatie en elke minuut kostbaar zijn voor haar groei naar de ware heiligheid.
Wanneer de Ware Hoop uitdrukkelijk en bewust leeft in de ziel, ervaart zij een innerlijke kracht die haar boven zichzelf kan doen uitstijgen, zodat zij zichzelf nauwelijks herkent in vergelijking met vroeger. In deze ziel komt het spreekwoord tot leven dat zegt “hoop doet leven”: De bewuste beleving van de Hoop kan een buitengewoon sterke drijvende kracht worden, die de ziel een soort wedergeboorte doet ondergaan.
De ziel kan ook door een innerlijk vuur gedreven worden dat eerder uitgaat van de koorts van een bekoring. Dit innerlijk vuur zal doorgaans niet met blijmoedigheid doch met een zekere innerlijke spanning gepaard gaan, en ook niet “bezield” zijn: het is als het ware een “dood vuur”, een vuur dat geen goede vruchten voortbrengt en de ziel niet laat groeien. Maria noemt dit “valse geestdrift”: gedrevenheid die niet van de Heilige Geest komt. Deze heeft vaak een doelstelling die eerder wereldse of persoonlijke behoeften van de ziel dient, in plaats van de behoeften van Gods Heilsplan.
De satan tracht de
bloei van de HOOP in de ziel hoofdzakelijk te ondermijnen door
gebruikmaking van de beide volgende strategieën:
1. Ontmoediging op
grond van slechte herinneringen:
Negatieve
ervaringen uit het verleden kunnen de ziel ertoe aanzetten om denkpatronen
te ontwikkelen waardoor zij voor de toekomst steeds het slechtste en
onaangenaamste verwacht. Voor alle verdere ontwikkelingen van haar leven
gaat zij ervan uit dat deze haar schade zullen toebrengen, leed zullen
berokkenen of onaangenaam zullen zijn, en zij verwijst daarvoor naar gebeurtenissen
in haar verleden waarbij zij negatieve ervaringen heeft opgedaan. Hier is
sprake van een bekoring die zo lang aanhoudt dat zij in de geest
tot verstarring heeft geleid. De ziel gaat er automatisch van uit dat wat in
het verleden is gebeurd, zich noodgedwongen opnieuw zal herhalen. Zij houdt er
geen rekening mee dat God bepaalde gebeurtenissen in het leven op een
welbepaald ogenblik toelaat omdat de ziel een bepaalde ervaring nodig heeft
voor haar inwendige loutering en groei, en om de verdienste van het
ware vertrouwen op God te verwerven.
Het brengen van
offers in vast vertrouwen op het feit dat God intussen diep in de ziel Zijn
Werken voltrekt voor haar Eeuwig Geluk, vormt een buitengewoon rijke bron
van verdiensten die de ziel verrijken. Een herhaling van een negatieve ervaring
uit het verleden is niet vanzelfsprekend, integendeel, zelfs niet indien de
begeleidende omstandigheden gelijkaardig schijnen. Waarom? Omdat God nu of
morgen niet precies dezelfde werken in onze ziel hoeft te volbrengen als ergens
in ons verleden, en omdat de ontwikkelingstoestand van onze ziel op geen enkel
punt in ons leven identiek is aan de toestand op elk ander punt. Het leven en
de ontwikkeling van de ziel zijn onophoudelijk in beweging. Ook de
ontwikkeling van Gods Heilsplan varieert onophoudelijk. Er bestaan daarom
in een mensenleven nooit twee identieke punten, en derhalve bestaat er voor God
ook geen enkele noodzaak om onze ziel steeds weer identiek dezelfde
ontwikkeling en afloop van zaken te laten doormaken.
Door een
herhaling van negatieve gebeurtenissen te verwachten en op beproevingen negatief te
reageren, kan de ziel echter wel zelf de stand van haar eigen
zielsontwikkeling zozeer doen gelijken op deze van het ogenblik waarop de
negatieve ervaring zich ooit heeft voltrokken, dat deze ervaring zich inderdaad
opnieuw herhaalt. Dit gebeurt vaak bij zielen van wie de stand van spirituele
ontwikkeling nauwelijks verandert, dus zielen die in hun leven heel weinig
verbinding zoeken met het Goddelijke, of ook zielen die wel met het Goddelijke
bezig zijn, doch de spirituele ervaringen en leringen die zij krijgen, heel
weinig vruchtbaar laten worden (bijvoorbeeld: zielen die spirituele teksten
lezen, doch de inhoud ervan niet in hun eigen leven toepassen, of
zielen die bidden zonder echt in te gaan op de inhoud en de zin
van hun gebeden voor hun zielsleven).
Deze zielen
hebben geen Ware Hoop. Zij houden geen rekening met het feit
dat God voortdurend aan het werk is, ook tijdens het schijnbaar
onaangename. Dit alles maakt deel uit van de verborgen verwoestingwerken van de
satan, die niet alleen bezig is, de maatschappij als geheel te ontwrichten,
doch ook individuele zielen vanuit hun onderbewustzijn ondermijnt door hen op
de meest uiteenlopende wijzen van hun levenslust te beroven,
opdat zij geen positieve werken voor Gods Heilsplan zouden volbrengen.
Ontmoediging betekent immers niets anders dan het verliezen van de moed om
de ware levensroeping te volbrengen, die uiteindelijk voor elke ziel
neerkomt op de zelfofferande tot verwezenlijking van Gods Plannen.
2. Ontmoediging op
grond van persoonlijke zwakheden:
Elke ziel heeft
haar eigen zwakheden. Dit wijst niet op gebreken in Gods scheppingswerken, doch eerder
op de volmaaktheid van Zijn Liefde: Om de Eeuwige
Gelukzaligheid te verdienen, moet elke ziel:
·
bijdragen tot de verwezenlijking van Gods Heilsplan, en
·
zichzelf tot heiliging brengen
Om zichzelf tot
heiliging te brengen, moet de ziel in de loop van haar leven haar
persoonlijke zwakheden trachten te overwinnen. Zij moet dit doen
door strikte naleving van de Christelijke Leer en van de onderrichtingen
die God de zielen via Maria geeft, zoals het geval is in de Wetenschap
van het Goddelijk Leven. De ziel wordt hierin bijgestaan door de genadewerking,
en deze wordt optimaal wanneer de ziel zich totaal en
onvoorwaardelijk toewijdt aan Maria. Dit alles betekent een grote,
levenslange opgave, die echter precies de sleutel tot de heiliging en de
Eeuwige Gelukzaligheid in zich bergt. Daarom zijn zwakheden, evenals de
beproevingen, een zegen, op voorwaarde dat de ziel zich volhardend
inzet om hen te overwinnen. De satan weet dat dit een moeilijke
strijd is, en tracht deze op de meest listige wijzen nog verder te verzwaren.
Ziehier een strategie van zijn voorkeur:
Vaak neigen
zielen ertoe, hoofdzakelijk te zondigen op punten waaraan hen op grond van hun
gevoelsleven juist heel veel gelegen is. Doorgaans gaat het om gedragspatronen
die de ziel niet lijkt te kunnen veranderen en die dus tot gewoonten
worden die haar ertoe aanzetten, een echte hekel aan zichzelf te krijgen. Zo
zet de satan zeer vele zielen aan tot voortschrijdende zelfvernietiging vanuit
hun eigen vergiftigde gedachten en gevoelens, waardoor zij steeds méér
duisternis in zich samenballen. Het gevolg kan zijn: depressie,
zelfmoordneigingen, niet meer met zichzelf kunnen leven, verlies van alle
hoop. Enkele voorbeelden:
·
Er zijn zielen die heel veel belang hechten aan zuiverheid, doch
juist voortdurend bekoord worden om te vervallen in onkuisheid, duistere
gedachten koesteren, onzuivere woorden in de geest horen enzovoort.
·
Er zijn zielen die veel belang hechten aan het verspreiden
van Ware Liefde, en toch steeds weer bekoord worden tot gedrag waardoor
zij bij andere zielen de indruk wekken dat zij onverschillig zijn.
·
Er zijn zielen die een grote Liefde hebben voor dieren, en
niettemin in hun leven momenten of fasen doormaken waarin zij geneigd zijn tot
fysieke of emotionele mishandeling van dieren; enzovoort...
Zeer vele zielen
“liggen afgetobd zoals schapen zonder herder” omdat zij geen echt levensdoel
hebben. De moderne samenleving biedt geen Hoop en geen troost meer,
en biedt ook geen inhoud aan het leven, want alles is
op het materiële afgestemd, dat vergankelijk is en geen blijvend geluk
kan geven, en de ware Zingever – God – is uit de
maatschappij verbannen. De ziel die zich niet losmaakt uit de chaos van het
levenspatroon dat ons in deze wereld opgedrongen wordt, kan niet anders dan
wegzinken in de totale en absolute zinloosheid. Het leven in de hedendaagse
wereld berooft de ziel van al haar levenskracht en levenslust. Zelfs
zielen die uiterlijk gelukkig lijken, zijn in werkelijkheid vaak ten prooi aan diepgewortelde
ontevredenheid en innerlijke strijd doordat de kern van hun wezen zit
verzet tegen het tegennatuurlijke levenspatroon, dit wil zeggen: het leven in
strijd met Gods verwachtingen. Slechts het leven voor Gods Heilsplan, in
navolging van de ware levensroeping die God in elke ziel heeft geborgen,
kan de ziel opnieuw doen opleven. Er is geen Ware Hoop tenzij voor
de ziel die haar leven een invulling zoekt te geven die Gods
Heilsplan en de eigen heiliging bevordert.
LIEFDE:
De Meesteres van
alle zielen heeft vroeger reeds onderricht: indien de heiliging van de ziel zou
worden beschouwd als een boom, zou de Liefde de boomstam zijn, en alle andere
deugden de takken, die uit deze stam ontspringen. Elk van de deugden
moet voldoende groeien om bloesems (elementen van schoonheid die
aan God herinneren) en vruchten (werken voor Gods Rijk) voort te
brengen. Wordt de Liefde slecht gevoed of slecht opgenomen, dan lijdt de hele
boom: de beleving van alle deugden verzwakt. Het is van wezenlijk belang
dat de boomstam stevig in Gods Hart geworteld blijft. Zodra een boom ontworteld
wordt, sterven heel spoedig de stam, de takken en de vruchten af.
Eigenlijk is de
Liefde de brandstof van alle Werken van God. God houdt geen ogenblik op,
aan Zijn schepping te werken. Elke handeling die God in Zijn schepping stelt,
elke inspiratie die Hij aan zielen geeft, elk van die talloze elementen van Zijn
Voorzienigheid, dit alles wordt “bewogen” of “voortgestuwd’ door de
Goddelijke Liefde. Wij zouden het zo kunnen zien:
·
De motor van Gods Werken is Zijn WIL, die alles
in gang zet.
·
De brandstof die zorgt dat Zijn Wil de dingen
voortbrengt (schept) of verandert, is Zijn LIEFDE.
Gods Wil stuwt de
Goddelijke Liefde elk ogenblik naar alle schepselen. Deze Liefde is de
draagster van het Leven en bevat dus scheppende en herscheppende krachten.
De Goddelijke Liefde is het ware voedsel van de ziel. In de mate waarin de ziel
de binnenstromende Liefde in zich toelaat, houdt zij in zich het Ware
Leven (het Goddelijk Leven) in stand.
De Liefde stroomt
naar elke ziel toe, doch de ziel moet deze op haar beurt laten verder
stromen. Deze doorstroming zuivert de ziel. Wanneer de Liefde niet vanuit
een ziel verder stroomt naar andere schepselen, verliest deze ziel aan
levenskracht, want zij wordt steeds minder rein: Liefde die niet stroomt, voedt
slechts beperkt. Dat komt doordat zij haar aanraking met God verliest zodra zij
niet vrijwillig doorgegeven wordt. Inderdaad, de ziel betoont God op haar beurt
haar Liefde door de Goddelijke Liefde bereidwillig in zich op te nemen en te
laten doorstromen naar andere schepselen. De ziel die haar
medeschepselen Liefde betuigt in woord en daad, en in gedachten en gevoelens,
bemint hierdoor in werkelijkheid de Bron
van alle Liefde: God.
Wanneer de ziel
de Liefde, deze essence van het Goddelijk Leven, in zich opneemt, moet zij deze
waarlijk in zich benutten (verteren. Deze “vertering” zal des te doeltreffender
zijn naarmate de ziel een sterker en waarachtiger Geloof bezit. Daarom is het
een Goddelijke Wet, dat de naar de ziel stromende Goddelijke Liefde zich in de
allereerste plaats richt op het vermogen van de ziel om in God en Zijn Werken te geloven.
Zodra dit luik in de ziel geopend is, is de ziel in staat om Gods Liefde beter
te benutten en haar te laten stromen opdat deze naar God terug kan keren. Een
ziel die geen echt geloof in God en Zijn Werken ontwikkelt, kan nooit God voor
ogen houden wanneer zij de Liefde benut. Gods Wet heeft echter voorzien dat de
Liefde moet stromen opdat zij, na in de schepping haar werk te hebben gedaan,
naar Gods Hart terug zou kunnen keren om in verrijkte toestand opnieuw naar de
zielen te vertrekken, en zo steeds verder.
Het is heel
belangrijk, erop te wijzen dat alles wat Goddelijk is, nooit “opgebruikt”
wordt, doch zich integendeel eindeloos, eeuwigdurend, blijft
vermenigvuldigen. Dit is een Goddelijk Mysterie waarover de Meesteres van alle
zielen het reeds vaker heeft gehad. Deze kennis helpt de ziel begrijpen dat zij
de Liefde in zich kan opnemen en volkomen kan benutten voor eigen “voeding” en
zielsgroei, en niettemin haar kan laten verder stromen.
Een ziel die Gods
Liefde volkomen benut, brengt zichzelf hierdoor naar steeds hogere trappen van
heiligheid, en laat intussen een even grote hoeveelheid Liefde verder stromen.
Men zou het in een beeld kunnen beschouwen als volgt: wanneer de Goddelijke
Liefde volkomen in de ziel opgenomen en benut wordt, voltrekt zich door een
Goddelijk Mysterie in haar als het ware een wonderbare
broodvermenigvuldiging: deze ziel eet tot zij verzadigd is voor de werken
die God op dat ogenblik binnen in haar en naar haar omgeving toe van haar
verwacht, en geeft niettemin volle manden door aan haar medeschepselen.
Zo kan worden verklaard hoe het komt dat een waarlijk heilige ziel zoveel Licht
en kracht om zich heen verspreidt: hoe heiliger de ziel wordt (door volop
van Gods Liefde “te eten” en zich erdoor te versterken), des te sterker wordt
zij in alle deugden, des te groter wordt haar inzet naar haar medeschepselen
toe, en des te beter kan zij God Zelf vertegenwoordigen naar haar
medeschepselen toe.
Het wezen van de Liefde
in de ziel zelf, is de bezieling door het alles overheersend verlangen dat haar medeschepselen het beter zouden hebben. Dit verlangen
is één van de grootste uitwerkingen die de Liefde in een ziel krijgt wanneer
deze de “brandstof van Gods Werken” in zich tot volle nut brengt. De ziel
waarin de Liefde zich volop uitwerkt, voedt zich dus met de “Essence van Gods
Wezen”, en benadert hierdoor steeds méér de wezenskenmerken van God Zelf. Het
is immers Gods grootste verlangen dat de ziel uitgroeit tot Zijn beeld en
gelijkenis, en om deze reden heeft Hij het zo beschikt dat de ziel zich zou
voeden aan de essentie van Zijn Goddelijk Wezen: de Liefde. Door de Liefde in
zich op te nemen, “eet de ziel als het ware van God Zelf”.
Een ziel die zich
rijk voedt aan Gods Liefde, begint meer en meer de schepping te bekijken zoals
God Zelf deze bekijkt. Zij verkrijgt een steeds dieper inzicht in het ware wezen van elke medemens, elk dier, elke
plant, elke bloem, en ziet in dat alles wat God ziet: Werken van Zijn Liefde.
Deze ziel voelt hierdoor een steeds diepere Liefde voor elk medeschepsel en
zoekt in het medeschepsel vooral de zuiverheid, de reinheid, de onschuld, de
vrede, alle tekenen van Gods Tegenwoordigheid.
De Liefde kan in
de ziel op zeer vele wijzen tot uiting worden gebracht. De Meesteres van alle
zielen wijst echter op drie speciale wezenskenmerken van de Liefde, die
kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van volmaaktheid in de Liefde.
Wij kunnen het zo uitdrukken, dat de
LIEFDE in toenemende graad van volmaaktheid bestaat uit:
1.
Zachtmoedigheid. De ziel in dewelke de Goddelijke Liefde
waarlijk wortel heeft geschoten, begint haar medeschepselen te benaderen met
zachtmoedigheid. Maria vergeleek de zachtmoedigheid ooit met de warmte van
de zon. De ziel die haar medeschepselen met zachtheid benadert, zacht met
hen omgaat en zacht tot hen spreekt, streelt hen in hun wezenskern en hult hen
in een mantel van geborgenheid. Mens en dier voelen (onbewust) sterk de
nabijheid van Gods Liefde wanneer een zachtmoedige ziel met hen omgaat.
2.
Zelfverloochening. Naarmate de Liefde in de ziel sterker
wordt, treedt een volgende uitwerking aan de dag: de ziel groeit in haar
vermogen tot zelfverloochening. Op deze trap van haar ontwikkeling begint zij
steeds gemakkelijker haar eigen noden en verlangens weg te cijferen om zich in
te zetten voor het welzijn, de vreugde en het geluk van haar medeschepselen
(haar medemens, en in een verdere graad van ontwikkeling eveneens dieren. De
vaststelling van enig tekort of enig lijden bij haar medeschepsel (mens en
dier) laat haar uiteindelijk geen rust meer. Maria vergelijkt de
zelfverloochening met de lichtenergie
van de zon, die aan de basis ligt van de aanmaak van energie en zuurstof in
planten (zoals gebeurt bij de zogenaamde fotosynthese: het proces waarbij in
planten koolstofdioxide en water door inwerking van het zonlicht worden omgezet
in suikers en zuurstof. De vergelijking ligt hierin: De ziel die zichzelf
verloochent, straalt op haar medeschepselen als het ware licht af, dat de noden
en het leed van deze medeschepselen omzet in nieuwe levenskracht.
3.
Onbegrensde vergevingsgezindheid. De Meesteres van
alle zielen beschouwt als de hoogste ontwikkelingstrap van de Liefde de onbegrensde
vergevingsgezindheid. Een medeschepsel dat jegens ons heeft misdaan (of
waarvan wij geloven dat het jegens ons heeft misdaan), draagt in onze ogen een
schuld. Zolang de ziel trekken vertoont die een maximale ontplooiing van de
Liefde belemmeren (bijvoorbeeld trots, hoogmoed, gehechtheid aan eigen imago of
aan eigen gewin), zal zij ervan uitgaan dat deze schuld vereffend moet worden.
Vergeving echter, is kwijtschelding van deze “schuld”, dus afstand doen van
elke persoonlijke behoefte om door het “schuldige” medeschepsel “geëerd” en
gerespecteerd te worden. De ziel kan deze gesteldheid pas tot een echte
levenshouding maken zodra zij in haar hart onvoorwaardelijke Liefde wil geven door in alle
omstandigheden totaal en onvoorwaardelijk alles te vergeven. Maria vergelijkt
de onvoorwaardelijke vergevingsgezindheid met een zon die een zodanig licht
uitstraalt dat het als het ware zelfs geen schaduwen meer werpt doordat de Liefde in alle richtingen
tegelijk onbegrensd straalt. Opmerkelijk aan dit beeld is de vaststelling dat
Maria op Goede Vrijdag 2007 zei: “Waar het Goddelijk Licht heerst,
verdwijnen alle schaduwen”. Totale en onvoorwaardelijke
vergevingsgezindheid laat de ziel in hoge mate op God gelijken.
Zodra de ziel
haar medeschepselen (mens en dier) in alle omstandigheden weet te benaderen
vanuit een gedrag en innerlijke gesteldheid die worden aangedreven door
tegelijkertijd zachtmoedigheid, zelfverloochening en onvoorwaardelijke
vergevingsgezindheid, heeft de Liefde in haar een zeer hoge trap van
ontwikkeling bereikt en kan worden gesteld dat zij leeft in een gesteldheid van
zeer vruchtbare heiligheid.
Alles wat uit
Gods Hart naar de schepping toe stroomt, wekt een tegenzet van de
duisternis op. De satan en zijn gevolg hebben bij hun verstoting uit de Hemel
als opstandige engelen de eed gezworen dat zij Gods Werken zouden ondermijnen
en de heerschappij over de mensenzielen naar zich toe zouden trekken, opdat
Gods Rijk nooit op aarde zou komen. In deze onderrichting toont de Meesteres
van alle zielen aan hoe de krachten der duisternis de zielen en hun samenleving
zoeken te ontwrichten door een sluw uitgekiende strategie
tot verwoesting van het zaad van de Liefde, het Geloof en de Hoop.
Strategie van de
satan tot verwoesting van het zaad van de LIEFDE:
De satan tracht
de bloei van de LIEFDE in de ziel hoofdzakelijk te ondermijnen door
gebruikmaking van de volgende strategieën:
1. Egoïsme,
competitie en concurrentie:
De mens leeft in
een stoffelijk lichaam met behoeften (voedsel, kleding enz.. Naarmate een
samenleving zich ontwikkelt, wordt de bevrediging van deze behoeften meer en
meer geregeld via een georganiseerde economie: uit de schepping worden stoffen
gehaald, die bewerkt, verwerkt en verhandeld worden. Deze verhandeling gebeurt
met geld als verbindingsmiddel tussen alle schakels in de ketting van
productie, verdeling en verkoop.
In deze ketting
bestrijden vaak heel veel verschillende organisaties elkaar om een zo groot
mogelijk aandeel van de grondstoffen en koopwaar in handen te krijgen. Deze
strijd heet concurrentie. Spoedig draait de inzet helemaal om geld,
aanzien, rijkdom, bezit, invloed.
De maatschappij
is zodanig diep door dit gedragspatroon aangetast, dat de zucht
naar geld voor ontelbare zielen een levensdoel op zich is
geworden. De mens wordt zelfzuchtig. De gesteldheid van de
zelfzucht, de geest van concurrentie en competitie, ontwricht reeds de hele
geschiedenis lang steeds dieper en dieper de hele samenleving en verziekt
ontelbare zielen. Geen ziel ontsnapt eraan. Het enige wapen ertegen is de
Liefde, die de ziel in staat stelt om haar eigen behoeften minimaal te maken.
Vergeten wij
nooit dat een heel groot gedeelte van onze behoeften in ons hart leeft. Dit wil zeggen: het geheel van
datgene wat wij als behoeften ervaren, kunnen wij veel kleiner maken door ons
hart erin te oefenen, vreugde te scheppen in de soberheid,
in de verloochening van zoveel mogelijk behoeften die boven het levensnoodzakelijke
uitstijgen. In de mate waarin de ziel zich van behoeften kan bevrijden, zal zij
de bezieling vinden om meer en meer van en voor de Ware Liefde tot God en
haar medeschepselen te leven.
De schepping
heeft nu hoge nood aan een toenemend aantal zielen die de neiging tot
bevrediging van eigen behoeften in zich aan banden weten te leggen,
opdat de concurrentie; de zelfzucht, en de neiging om in alles boven de medemens
te staan, gebroken moge worden als heersende gesteldheid in de maatschappij,
want deze mentaliteit houdt ontelbare zielen in de duisternis vast.
Zalig de ziel die slechts leeft voor God en haar medeschepselen (mens en
dier. Zij zal haar eigen noden door Gods Voorzienigheid bevredigd zien.
2. Agressie, gebrek
aan inleving in alle medeschepselen:
Eigenlijk is
agressie een kind van de zelfzucht. De ziel die de bevrediging van de eigen
behoeften tot hoofddoel van haar leven en handelen maakt, beschouwt haar
medeschepselen als concurrenten (alles wat naar het medeschepsel gaat, kan niet
naar de ziel zelf gaan – een redenering die geen rekening houdt met de
onuitputtelijkheid van Gods bijstand) of als voorwerpen die slechts dienen om
haar te verrijken of haar behoeften te bevredigen. Deze ziel wordt gevoelloos
of liefdeloos. Op grote schaal gebeurt dit onder andere in industrieën
waarin dieren worden verhandeld voor de voedselketen, in meedogenloze politieke
regimes, en in uitbuiting van arbeidskrachten.
De ziel die haar
hart sluit voor haar medeschepselen (mens en dier), vergeet spoedig dat deze
medeschepselen, net als zijzelf, gevoelens of ten minste gewaarwordingen
hebben, en evenzeer behoefte hebben aan Liefde. Wanneer de ziel haar
medeschepselen liefdeloos of met alle gebrek aan eerbied behandelt, zondigt zij
op grove wijze tegen de Grondwet van God die stelt dat elk levend wezen Liefde
nodig heeft als voedsel om zijn rol binnen Gods Heilsplan te kunnen vervullen,
en dat elke ziel daarom de plicht draagt, de Liefdesstroom die zij van God
ontvangt, in zich te verwerken en onbelemmerd te laten doorstromen naar al haar
medeschepselen.
De ziel die de
Liefde in zich laat sterven door zelfzucht, vervalt spoedig in gevoelloosheid,
onverschilligheid voor de noden van haar medeschepselen en agressie. Zij
kan zich niet in het hart van een medeschepsel inleven en staat
er niet bij stil wat zij zelf zou ervaren indien zij met liefdeloosheid werd
behandeld, noch wat Gods Hart hierbij ervaart. Door gebrek aan innerlijk
Licht (de dood van de Liefde betekent algehele verduistering in de
ziel) begrijpt de ziel ook niet meer dat elke liefdeloosheid en elke
ongevoeligheid jegens haar medeschepselen de hele schepping met nieuwe
duisternis belast en daardoor ook haarzelf dieper in ellende laat wegzinken.
Op alle
christelijke zielen rust de verplichting, Gods Barmhartigheid te bestormen met gebeden
en offers voor de uitstorting van genaden van inzicht in de zielen die niet
in staat zijn om te beseffen dat alle mensenzielen en dieren door God zijn
geschapen in een systeem van onderlinge uitwisseling van Liefde, zorgzaamheid
en hulp. De verantwoordelijkheid voor de vruchtbaarheid van dit systeem ligt
bij elke mensenziel. De door God voorziene vruchtbaarheid van dit systeem is
deze welke tot uiting komt in:
·
Een volkomen vrede tussen alle schepselen en binnenin elk
schepsel;
·
De ervaring van het ware geluk door elk schepsel;
·
Een omgang van elke ziel met elk medeschepsel in een gesteldheid
van vlekkeloos respect in het bewustzijn van het feit dat elk
schepsel (mens en dier) Gods handtekening in zich draagt, en dat derhalve elke
uiting van liefdeloosheid jegens een medeschepsel neerkomt op een agressie
jegens God Zelf.
3. Haat:
In wezen is haat
een gesteldheid waarin een ziel verlangt dat één of meer (of alle)
medeschepselen helemaal niet zouden bestaan, omdat zij het gehate wezen
beschouwt als een voorwerp dat haar in elk opzicht in de weg staat. Deze emotie
vindt in de ziel haar oorsprong in de opvatting dat het gehate wezen iets
vertegenwoordigt dat de ziel niet past, dat haar schaadt, of dat gewoon niet in
haar beeld van de wereld of van het leven past. De ziel die haat, is van
oordeel dat het gehate wezen niet het recht heeft om haar levensweg te kruisen,
want dat het op één of andere wijze haar geluk of haar vooruitgang belemmert.
De ziel die een
medeschepsel haat, streeft er eigenlijk bewust of onbewust naar, dit
medeschepsel schade toe te brengen, het te kwetsen, het te kleineren of het
gewoon van haar levensweg te verdringen.
De geschiedenis
van de mensheid kent vele politieke regimes waarin de haat tot een
georganiseerde levensgesteldheid was uitgewerkt, en zelfs door zeer
verleidelijke ideologieën goedgepraat, ja als absoluut noodzakelijk voorgesteld
werd. In elke samenleving heerst echter haat, doordat dit onkruid overal
opschiet waar de bloemen der Ware Liefde in massa gedood of verstikt
worden.
Haat werkt in de
ziel als een groot lek langs hetwelk het Licht zo snel wegvloeit, dat de ziel
spoedig in diepe duisternis baadt. De enige echt doeltreffende
beveiliging tegen de bloei van haat in de ziel is dagelijks gebed
om de genade van Liefde tot alle beproevingen, opdat de ziel niet spoedig in de
verleiding zou komen om een medemens die haar (werkelijk of vermeend) schade
berokkent, te beschouwen als een totaal nutteloze hindernis op de weg. In
werkelijkheid is elke medemens steeds een instrument dat door Gods
Voorzienigheid wordt gebruikt om ons naar de volmaaktheid, de heiligheid, te
leiden. Ook een “hatelijke” medemens is trouwens nooit bron van kwaad, doch steeds kanaal door hetwelk het kwaad zijn
verwoestingwerken zoekt te volbrengen. Hij is zelf het eerste slachtoffer van
zijn eigen gesteldheden.
Haat kan nooit,
in geen enkel geval, gerechtvaardigd worden. Zelfs in het extreme geval waarin
de ziel zozeer door een medemens wordt gekweld dat deze medemens voor haar de
vertegenwoordiging van alle duisternis vormt, is het de plicht van de ziel, te
bidden om de genade, deze medemens te kunnen beschouwen als een arme
misleide ziel wier hart van alle Licht en warmte is beroofd, en oprecht te
bidden voor de innerlijke bevrijding van deze ziel. Het is in de
ervaring van het “gehaat worden”, dat de ziel tot echte held in de
vergevingsgezindheid kan komen, en daardoor stromen van bevrijdende
genade over de schepping kan brengen. Er is geen groter werktuig tot het
breken van de macht der duisternis dan de oprechte vergeving.
4. Wrok, verbittering
en onverzoenlijkheid:
Wrok,
verbittering en onverzoenlijkheid zijn gesteldheden die zich in het hart kunnen
nestelen wanneer de ziel het slachtoffer is (of is geweest) van schade die haar
door een medemens is toegebracht, op welke wijze dan ook. De ziel is hierover
diep teleurgesteld, en in plaats van de ervaring echt te verwerken (door deze
in haar hart te vermengen met Ware Liefde die alle nevel geleidelijk
oplost) staat zij toe dat haar negatieve gevoelens erover een leven op
zich beginnen te leiden. De ziel doet geen pogingen om deze gevoelens te
zuiveren, doch laat hen onbewerkt liggen, zodat zij tot ontbinding overgaan en
geleidelijk elke vezel van de ziel vergiftigen en verzieken.
Door deze
gesteldheden worden talloze relaties tussen mensen onwerkzaam gemaakt.
Wij mogen nooit uit het oog verliezen dat God met elke betrekking en met elk
contact tussen mensen een bedoeling heeft: dit alles maakt deel uit van Zijn
grote Heilsplan voor de zielen. Elk draadje in dit reusachtige netwerk van
relaties en contacten, dat onwerkzaam wordt doordat zielen de beproevingen die
zij door toedoen van hun medemens ondergaan, niet op de juiste wijze verwerken,
vormt een blokkade binnen het hele systeem van de schepping, en belemmert
de voltooiing van het Heilsplan.
Wrok,
verbittering en onverzoenlijkheid werken in de ziel als gif, dat zich
over haar hele omgeving verspreidt. Een groot aandeel van de duisternis binnen
de schepping wordt veroorzaakt door deze gesteldheden, die talloze zielen in
hun greep houden.
Om het Ware
Geluk en de volkomen Vrede in alle harten te brengen, moet de schepping worden
gezuiverd van alle elementen van onreinheid die de duisternis
onder de zielen brengt door de Liefde in hen te verwoesten. Ieder van ons kan
daar zijn eigen bijdrage toe leveren, door te bidden, offers te brengen, en
volhardend te werken aan de uitzuivering van elk spoor van liefdeloosheid in
zijn eigen hart. Onze samenleving is verdorven omdat zeer vele individuele
harten zich hebben prijsgegeven aan het denken en voelen zoals de satan zelf
hen dit ingeeft. Laten wij niet langer toestaan, slaven van de werken der
duisternis te zijn, terwijl de God van Liefde in ons de erfenis
van het Eeuwig Licht heeft gelegd.
BRON: uit de
onderrichtingen van het Maria Domina Animarum Apostolaat:(zie onderrichtingen: korte onderrichtingen: De Hemels Bronnen)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.