GLORIE BRENGEN AAN GOD:
|
“Tussen Jezus en Maria bestond een buitengewoon ontwikkelde zielsverbondenheid.” |
(Deze doelstelling van Jezus’
leven wordt tot uitdrukking gebracht in het Bijbelwoord “Nomen Domini invocabo” = “Ik aanroep de Naam van de Heer”, wat bij uitbreiding te
begrijpen is als “Ik betrek God bij alles, en stel Hem
in het middelpunt van mijn leven”)
Jezus wilde in de eerste plaats de zielen het
voorbeeld stellen van een leven van verheerlijking aan God,
opdat zij nooit uit het oog zouden verliezen dat slechts een leven dat
volledig op God en de verwezenlijking van Zijn Werken en Plannen is
afgestemd, vruchtbaar is voor het eigen Eeuwig Heil en voor de
verwezenlijking van Gods Heilsplan. Jezus deed dit op vele wijzen:
door gebed, door Zijn talloze Wonderwerken, en door het voorbeeld van een
heilig leven.
De laatste paar weken vóór de Passie: Ik word
in het Hart van Jezus getrokken, en lees er voortdurend hoe Hij de elementen
van de natuur om Zich heen doorschouwt tot in hun wezenskern. Hij ziet daarbij
hoe zij zijn gemaakt, met welk groeiplan Zijn Vader hen heeft
voorzien, en waarom, en hoe dit alles zich in deze elementen vlekkeloos
uitwerkt, zolang de mens hen niet met zijn eigen ingrepen verontreinigt.
Vaak tuurt Hij naar een grasspriet, een vlinder, een vogel, een bloem, terwijl
op Zijn prachtig Gelaat die onbeschrijflijke mysterieuze blik prijkt, die een
mengsel lijkt te zijn van diepe Hemelse Vrede en toch diepe weemoed, van
verrukking en toch hartverscheurende pijn. Ik mag in Zijn Hart iets lezen van
de oorsprong van deze mysterieuze blik: Jezus kent volmaakt het diepe wezen van
elk bestanddeel van de natuur, en weet hoe het zich uitwerkt, omdat Gods Plan
zich op niet vast te stellen wijze in dit bestanddeel uitwerkt volgens een
vaste Wet, die als enige afwijkingen toestaat:
De
ingrepen van Gods Voorzienigheid, die elk ogenblik kan beschikken dat van het
groeiplan moet worden afgeweken.
De invloeden van Gods Gerechtigheid op grond
van zonden die door mensenzielen worden bedreven, en die ook een invloed
hebben op vele ontwikkelingen in de natuur.
Het Evangelie zegt meermaals dat Jezus Zich in
het gebergte terugtrok om in afzondering te bidden. De ziel moet in
communicatie treden met God, en moet daartoe ook de geschikte
omstandigheden scheppen, namelijk het hart vrijmaken van
wereldse (zintuiglijke) invloeden, onthechting van mensen en van indrukken. Hoe
meer het hart inwendig de stilte en Vrede (vrij-zijn van verwarringstichtende
invloeden) tot stand kan brengen, des te dichter nadert de ziel tot God.
Jezus betrachtte dit veelvuldig, in het bijzonder nadat Hij vele
indrukken had opgedaan of veel mensen om Zich heen had gehad, bijvoorbeeld na
de wonderbare broodvermenigvuldiging. Jezus stelt hier een groot voorbeeld. Wij
mogen nooit vergeten dat Hij Gods Zoon was, en dus in feite Zelf
geen gebed nodig had om in God verworteld te blijven. De “menselijke” component
van Zijn Wezen had echter de doorstroming van Gods invloed, het contact met
God in Zijn leven, nodig.
De Goddelijke Wet had het zo beschikt, dat de
Godmens op aarde volkomen in de doorstroming van de Goddelijke Liefde
ingeschakeld zou zijn, precies zoals alle schepselen, zoals elk levend wezen op
aarde. Mede om deze reden beschouwde Jezus het als een onderdeel van Zijn
levensopdracht, de Liefde volmaakt en actief (bewust) te laten stromen, in alle
richtingen, zowel vanuit Gods Hart door Hem heen naar alle schepselen toe, als
vanuit Zijn Hart als de Godmens naar het Hart van de Eeuwige Vader toe. Wij
zien dus Jezus als “Doorgeefluik” en “Transformator”
tezelfdertijd: Hij trok onophoudelijk alle indrukken, die Hij in de wereld
opving, in Zijn Hart, verbond het daar met Zijn volmaakte Liefde, en stuurde
het in deze veredelde vorm naar de Eeuwige Vader. Dit is overigens precies wat
ook Zijn Moeder Maria vanaf het begin van Haar leven op aarde deed, en wat Zij
in Haar volkomen verheerlijkte toestand na Haar aardse leven in de volle omvang
zou blijven doen.
Hoewel Jezus het gebed dus niet nodig had om
Zijn eigen Heil te verzekeren, wilde Hij niettemin in de eerste plaats een
voorbeeld stellen, hoe “de mens” moet leven om zijn leven op aarde
tot volle vruchtbaarheid te brengen. Veel menselijk contact, en
zintuiglijke indrukken die niet meer louter Gods handtekening in zich dragen
(bijvoorbeeld de aanblik van een landschap dat niet meer ongeschonden uit Gods
hand komt, of dat duidelijke tekenen van menselijke cultuur of beschaving
bevat), kunnen de ziel verontreinigen en beladen. Mede om deze reden beminde Jezus zozeer de afzondering in een natuurlijke omgeving zonder
enige menselijke invloed. Hij voelde de ware Liefde slechts in
haar volheid stromen op afgelegen plaatsen waar nauwelijks
menselijke invloed mogelijk was. Dit is een indruk die ik in buitengewoon
intense mate in het Hart van Jezus blijf voelen, evenals ik dit sedert vele jaren constant in het Hart van Maria voel:
deze enorme behoefte aan de gewaarwording van de stroming van Ware Liefde.
Jezus bad zeer veel. Daar Hij deze gebeden niet voor Zijn eigen spirituele
ontwikkeling of voor het bekomen van genaden voor Zichzelf nodig had, dienden
zij louter de zielen. Jezus bood de Eeuwige Vader al Zijn gebeden aan opdat
zoveel mogelijk zielen doorheen alle eeuwen de genade van hun ontsluiting voor
de eeuwigdurende vruchten van het grote Verlossingswerk zouden aanvaarden. Een
weinig bekende waarheid is deze, dat het Hart van Jezus gedurende Zijn gebeden zeer
intens verbonden was met het Hart van Zijn Moeder.
Tussen Jezus en Maria bestond een buitengewoon ontwikkelde zielsverbondenheid, die het mogelijk maakte dat Maria – met uitzondering van de
sporadische gevallen waarin God de concrete uitwerkingen van deze gave
tijdelijk liet verminderen – precies aanvoelde wat in het Hart van Jezus
omging. Ook terwijl Zij Zich ver van Hem verwijderd bevond, wist Zij
wanneer Hij bad, wanneer Hij leed, wanneer Hij bedroefd was, enzovoort. Dat
Maria in de diepste zin van het woord de Medeverlosseres naast Jezus was,
berust op de (niet algemeen bekende) waarheid dat tussen Jezus en Maria een
volmaakte overvloeiing van gevoelens en hartsgesteldheden bestond, en zelfs
in een hoge mate een overvloeiing van lichamelijke gevoelens. Toen Jezus zwaar
vermoeid was door wekenlang doorheen het land van Israël te trekken, nam ook in
Maria’s lichaam de vermoeidheid spoedig toe. Tijdens de uren van de Grote
Passie vergunde God dat Maria vele van de pijnen van Jezus in Haar eigen
lichaam voelde, zij het in een enigszins verzachte vorm (omdat het niet
de bedoeling was dat Maria aan dit Lijden zou sterven. Ik zal later nog op dit
gegeven terugkomen.
Tussen Jezus en Maria bestond tevens een innig
verbond van gezamenlijke toewijding. Alle pijnen, Smarten,
droefheden, menselijke tegenkanting, enzovoort, werden door Hen gezamenlijk
(vaak terwijl Zij niet fysiek met elkaar in contact waren) aan de Eeuwige Vader
opgedragen. Zo werd de voltrekking van het Verlossingsmysterie in wezen de
voltrekking van een volmaakt verbond van gezamenlijke toewijding.
Zoals mij dit in verband met Maria reeds zo
vaak is getoond, stel ik nu ook bij Jezus vast, dat Hij niet bidt zoals de
mensenziel zich dit gewoonlijk voorstelt. Voor Jezus en Maria is gebed niet
alleen het uitspreken van bepaalde formules of aanroepingen tot God, doch
vooral werkelijk een levenshouding:
Hun hele gedrag en Hun hele innerlijke gesteldheid
tonen een ononderbroken verbinding met God aan. Uit alles spreekt dat God totaal in Hen leeft, en
Hun Aanwezigheid verspreidt intense golven van Liefde doorheen Hun omgeving.
Vroeger beschreef ik in verband met Maria, hoe van Haar Tegenwoordigheid een
atmosfeer van Licht uitging, en hoeveel macht en majesteit Zij uitstraalde,
zodat het niet zelden voorkwam dat zielen vóór Haar op de knieën vielen en
trachtten, Haar de voeten te kussen.
Zo zie ik ook welke indruk Jezus maakt op Zijn
omgeving. Bovendien straalt er uit Hem iets ontzagwekkends, dat niet alleen met
Zijn uiterlijk te maken heeft doch vooral van binnenuit komt.
Zijn gelaatsuitdrukking is, zoals deze van Maria, tegelijkertijd zacht
doch heel waardig. Ondanks Zijn voorkomen blijkt niet iedereen onder de indruk van Zijn Tegenwoordigheid te zijn. Net zoals bij
Maria, blijkt ook bij Jezus, dat hoofdzakelijk zielen die hoogmoedig van aard
zijn of die weinig open staan voor het Goddelijke, door Zijn Aanwezigheid niet
worden geraakt.
Jezus bedreef een volmaakte naastenliefde.
Deze kwam op de meest opvallende wijze tot uitdrukking in de wonderen van uiteenlopende aard, die Hij
verrichtte tot verheerlijking van God. Hoewel deze wonderen
doorgaans via uiterlijk waarneembare tekenen tot uiting kwamen (genezingen,
opwekking van doden, broodvermenigvuldiging, wonderbare visvangst, duiveluitdrijvingen,
enzovoort), lag hun doelstelling niet in het resultaat zelf dat zichtbaar was. Jezus beoogde door Zijn wonderen de opening van de zielen, die
van de wonderen getuige waren: bekering, terugkeer naar het
geloof in Gods Werken, en verheerlijking aan
God als de Grote Bron van het Ware Geluk, de Ware Liefde, de Ware Vrede, de
Ware Vreugde. Wanneer Jezus een zieke genas, lag
Zijn bedoeling nooit in de genezing van het lichaam: Hij gebruikte de
lichamelijke genezing louter als een middel om de ziel te openen voor Gods
Werken.
Jezus stelde Zijn wonderen niet meteen als voorbeeld opdat
de zielen Hem in het verrichten van wonderen zouden volgen. Het verrichten van
wonderen is onderworpen aan een Goddelijke Wet, en is slechts mogelijk:
In zoverre de ziel de eigenschappen bezit om
de poorten voor een “buitengewone” genade te openen. Deze eigenschappen
houden verband met de graad van heiliging van de ziel, met de mate
waarin zij in deugdzaamheid leeft, met de mate waarin zij zich
van het wereldse heeft losgemaakt (en aldus voortdurend de hogere niveaus van het zielsleven voedt) en
met de mate waarin van haar wezen en levensweg invloeden uitgaan die tot
grondstof voor genaden kunnen dienen. De mate van Liefde van de ziel, van
haar toewijding aan Gods Werken en van haar verlangen om God en haar
medeschepselen te dienen, zelfs ten koste van haar
eigen belangen, bepalen in verregaande mate of de ziel door God wordt
aanvaard als middelares voor wonderwerken.
In zoverre God het binnen de ontwikkelingen
van Zijn Heilsplan, en binnen de Wetten van de Goddelijke Gerechtigheid en
Barmhartigheid passend acht, dat een wonderwerk wordt toegestaan. Een
voorbeeld: Zelfs indien een ziel aan Gods voorwaarden zou voldoen om als
middelares van een wonderwerk op te treden, is het mogelijk dat een wonder niet
wordt toegestaan indien het zou worden voltrokken aan een ziel voor wie de
uitwerking van het wonder op dat ogenblik van haar leven niet geschikt
zou zijn.
Er zijn wonderen, die elke ziel onbeperkt zou
kunnen verrichten. Zo kan een ziel bijvoorbeeld andere zielen het wonder
tonen van de totale wedergeboorte die voortvloeit uit een levenswijze
die totaal op het Goddelijk Leven is afgestemd. Zo is in Gods ogen
één van de machtigste bronnen van ware wonderen het leven in totale toewijding,
waardoor de ziel voortdurend in stilte de atmosfeer van Gods nabijheid om
zich heen verspreidt, en hierdoor ongemerkt een grote invloed kan
uitoefenen op velen. Wellicht is dit het grootste wonderteken dat Jezus drie
jaar lang zonder ophouden verrichtte.
De opmerkelijkste soort van wondertekenen die
Jezus heeft gesteld, waren zonder twijfel de opwekkingen uit de doden. Hij heeft God hierdoor veel glorie gebracht. Voor Jezus waren
deze tekenen veel méér dan het tot leven wekken van een lichaam dat in feite
reeds van de ziel was losgemaakt. Voor Jezus stond dit symbool voor de
opwekking van zielen die spiritueel stervend waren, met andere woorden: die bezig waren, hun kansen op
de Eeuwige Gelukzaligheid van de Hemel na hun aardse leven te verspelen. Uiteindelijk
was dit het grootste levensdoel van de Christus: zielen op te wekken voor een
zo hoog mogelijk niveau van spiritueel leven. Het is daarom belangrijk, erop te
wijzen dat Jezus bij elke gelegenheid, waarbij Hij tijdens Zijn leven op aarde
een mens uit de doden opwekte, dit gebeuren aan de Eeuwige Vader toewijdde met
de intentie, dat dit wonder doorheen alle eeuwen vele zielen ontvankelijk
zou maken voor een wedergeboorte voor het Ware Leven, weg uit
de slavernij van het wereldse, dat de ziel geleidelijk overlevert
aan de spirituele dood.
Ik heb het voorrecht gehad, in visioenen
getuige te zijn van de opwekking van Lazarus, kort vóór het begin van de Passie. Jezus herinnert mij hier aan
de woorden die Hij in dit verband op 17 december 2007 in mij sprak, en die ik
hier weergeef:
JEZUS: “Toen Ik, staande vóór het graf te Betanië,
uitriep: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ Beefde Mijn stem van aandoening. Niemand
wist toen dat Ik deze woorden sprak in het tijdloze: Ieder van jullie zag Ik
toen vóór de ogen van Mijn geest. Tot ieder van jullie riep Ik de
uitnodiging om het graf van de wereld te verlaten, opdat jullie ziel
opnieuw in het zonlicht zou verschijnen. In werkelijkheid riep Ik dus:
‘Zielen van alle tijden, kom uit jullie graf van wereldse gehechtheden, gewoonten,
herinneringen en werelds denken naar buiten, en begroet het Licht van
het Goddelijk Leven’. Te Betanië heb Ik de deur ontsloten
voor de opstanding van elke ziel uit de dood van het werelds leven. Ik heb dit
ontsluitingswerk weinige dagen later voltooid op het Kruis”.
De hele atmosfeer rond het gebeuren bij het
graf van Lazarus is buitengewoon aandoenlijk. Het wordt mij vergund, het Hart
van Jezus te voelen tijdens Zijn opgang naar Betanië en tijdens Zijn optreden
vóór het graf van Lazarus. Jezus weent, om meer dan één reden:
Hij is diep aangedaan in de ervaring van de
komst van een gebeurtenis waarvan Hij weet dat zij een buitengewone
verheerlijking van God zal betekenen. Dit is de component van de verrukking;
Hij is diep bedroefd over de afwijking in de
zielen door de erfzonde, die de lichamelijke dood in de wereld heeft gebracht
en de mens heeft afgescheiden van Gods Wil, en die vele zielen heeft gesloten
ten aanzien van de volle Waarheid van God. Jezus heeft te Betanië de terugkeer
van de zielen uit de gehechtheden aan de stoffelijke zijde van het leven
geheiligd. Dit is de component van de Smart.
Doorheen de jaren is mij telkens opnieuw
opgevallen hoezeer in het innerlijk leven van Maria de verrukking en de Smart in wisselende
verhoudingen samengaan, en slechts zelden los van elkaar tot ontplooiing komen.
In deze dagen ervaar ik precies hetzelfde in het innerlijk leven van Jezus. Elke diepe Smart, elke pijn in Hart
en/of lichaam, wekt de verrukking op van het besef dat hier een waardevolle
grondstof voor nieuwe verheerlijking aan God, voor de verwezenlijking van Zijn
Werken en Plannen, en voor verlossende en heiligende genaden voor de
mensenzielen wordt aangeboden. Ik krijg dit bij wijze van vergelijking in een
beeld te zien: blokken hout (alles wat het leven zwaar maakt) worden
voortdurend in het Vuur (de Ware, onvoorwaardelijke Liefde) geworpen, en
produceren onophoudelijk warmte (verrukking) en Licht (uitstortingen van Gods
Waarheid in de zielen, steeds weer een nieuwe overwinning op de duisternis.)
Tot kort vóór de Passiedagen dreef Jezus duivels uit. Voor Hem
stond dit soort wonderen, evenzeer als deze waarbij Hij zielen uit de doden
opwekte, model voor de overwinning van Gods Licht op de werken
der duisternis. Jezus laat mij in Zijn Hart het verlangen aflezen,
dat alle zielen Hem hierin zouden navolgen in hun eigen leven, in de
voortdurende uitdrijving van de duivel uit hun eigen ziel, uit hun eigen hart,
uit hun eigen geest, uit hun leefwereld (dit laatste door alle onzuiverheid in
hun leefwereld bewust te mijden, en hierdoor de greep van de duivel op hun
levensloop te verminderen.) Jezus leert de zielen hierin steeds weer, hoe de
duivel slechts overwonnen kan worden door onvoorwaardelijke Liefde tot God
en tot alle schepselen, door zuiverheid van hart, geest, mond en lichaam, en
door een resolute keuze voor God boven de wereld in alles. Omdat de
ziel door ontelbare invloeden wankelt en zwak kan zijn, kan zij de invloeden
der duisternis in zichzelf vaak niet op eigen kracht breken. Daarom wordt haar
de gave van het geloof geschonken: het geloof in het bestaan van een
almachtig Wezen, en in de Werken van volmaakte Liefde van dit Wezen. Hoe
vaak toch, zou Jezus dit bekrachtigen en bevestigen
door Zijn woorden:
“Uw geloof heeft u gered”.
Voor Jezus is heel belangrijk dat de zielen de ware diepte van de macht van de Liefde zouden beseffen, en zouden inzien dat alle
schepselen en God onderling verbonden zijn in één geheel:
Ik zie Jezus op een steen zitten. Op heel
korte afstand van Hem vandaan zie ik een kleine vogel neerstrijken, die Hem
bekijkt. Jezus glimlacht, en werpt het diertje een stukje brood toe. De vogel
begint erin te pikken en het met zijn snavel heen en weer te bewegen om
kruimels los te maken. Terwijl Jezus dit schouwspel wat geamuseerd bekijkt,
lees ik in Zijn Hart een diepe emotie, en een verzuchting tot de Eeuwige Vader:
“O Vader, hoe eng hebben Wij in Onze Schepping toch alles
met elkaar vervlochten. O welke Liefde stroomt toch tussen alle Harten, zoekend
naar wederliefde, opdat deze stroming het Ware Leven in alle schepselen zou
kunnen wekken, tot verheerlijking van Uw Glorie. O mochten alle zielen zien en
voelen hoe totaal Onze Harten elke gewaarwording van elke mens en van elk dier
aanvoelen, omdat een deeltje van Onszelf leeft in elk levend wezen. Hoezeer
voelen Wij Zelf elk spoortje van vreugde, zelfs in deze kleine vogel. Hoezeer
voelen Wij Zelf elk spoortje van pijn dat zelfs dit kleine wezen wordt
aangedaan in het hart of in het lichaam. Hoe zwaar lijdt toch Ons Hart onder
elk tekort aan Liefde tussen Onze schepselen, en welke vreugde
ervaart Ons Hart om elke uiting van Liefde tussen Onze schepselen. O Vader, Ik
bid om de terugkeer van het bewustzijn over de volmaakte eenheid van alle
schepselen, opdat geen schepsel nog een medeschepsel schade of pijn
moge toebrengen. Zo zal het zijn in de volheid van de tijd, in
het Rijk van de volmaakte Liefde onder de volmaakte
heerschappij van Onze Wet”.
Jezus wijst mij erop, hoe Zijn hele levensgesteldheid in feite wordt gedekt door het Onze Vader. Hij maakt mij getuige van de volgende scène, korte tijd vóór de
dagen van de Passie:
Het is sabbat. Jezus heeft een
woordenwisseling gehad met een viertal Farizeeën. Ik zie hoe drie van hen zich
verontwaardigd en trots terugtrekken. De vierde aarzelt, blijft nog even naar
Jezus kijken met een blik die laat vermoeden dat hij ernstig overweegt wat
Jezus heeft gezegd, en na enkele ogenblikken trekt ook hij zich terug, doch
zoekt niet onmiddellijk aansluiting met de drie anderen, die onderling druk in gesprek
zijn terwijl zij enigszins gejaagd verderlopen. Jezus kijkt eerst de drie
achterna, daarna de vierde. De apostelen lijken verward en geschrokken. Ik mag
in Jezus’ Hart lezen:
“O Vader, hoe onmetelijk rijk is Onze Waarheid, en hoe
arm de wijsheid der zielen die zich van het Licht hebben afgewend. Hoezeer
hunkert Mijn Hart naar het uur waarin de nevelen om de geesten en harten worden
opgelost door het Vuur van Onze Liefde terwijl de vlammen Mijn Vlees verteren.
O Vader, slechts waar het vlees zich laat verteren door de Liefde, kan Onze
Geest de Eeuwige Waarheid fluisteren en kan Zijn adem de nevelen verjagen”.
Jezus duidt hier reeds aan, dat de essentie
van Zijn Verlossingswerk de Ware Liefde zal zijn. Telkens weer voel Ik het
hunkeren van Zijn Hart naar navolging van deze Liefde door de zielen zelf, opdat
de effecten van Zijn Werken niet verloren zouden gaan. Jezus was gekomen om
te zaaien. Telkens een ziel bij een bepaalde gebeurtenis of toestand op haar
levensweg de Liefde niet volkomen toepast, gaat een zaadje uit Jezus’ Hart
verloren. Zo heeft God het voor alle tijden beschikt: Elk Goddelijk Werk is
volmaakt en onfeilbaar, niettemin krijgt het pas zijn ware uitwerking
en vruchtbaarheid in de mate waarin het in een ziel tot bloei kan worden
gebracht doordat deze ziel dit Werk in zich opneemt, navolgt, en in haar
eigen leven toepast, of mogelijk maakt dat het zich zou uitwerken. Elke act
van Gods Wil moet de bruiloft sluiten met een act van menselijke wil, anders
blijft zelfs Gods Werk onvruchtbaar. Dit is de reden waarom Gods Rijk
bijvoorbeeld niet in het uur van de Kruisdood van de Christus op aarde is
gegrondvest.
Jezus knielt neer, en ik lees nu in Zijn Hart
woorden die mij het verband laten zien met het Onze Vader zoals wij dit kennen:
“O Mijn Vader, Bron van al het geschapene, die leeft en
werkt in het verborgene en doorheen een Wijsheid die niet van de wereld is,
moge de hele schepping de onaantastbare heiligheid van Uw Wezen erkennen en
zich naar deze heiligheid richten. Laat Uw Rijk spoedig komen. Moge Uw
onfeilbare Wil opnieuw tot Bron en drijfveer van alle handelen en spreken
worden onder de zielen zoals hij dit is voor de engelen die Wij tot Onze dienst
hebben geroepen. Voed toch de zielen met het Goddelijk Leven, opdat zij niet
dwalen op hun weg naar Ons toe. Reken hen hun schulden niet aan, mits zij hun
zwakheid erkennen en belijden dat niet hun medeschepselen hun ware vijand
zijn. Breek toch alle bekoring tot verloochening van Onze Liefde, Onze
leiding en Ons Licht, en zuiver de zielen van alle duisternis. O
laat Mijn Vlees en Bloed overvloeien in de zielen, opdat zij in Onze navolging
dragers van Ons Licht mogen zijn”.
BRON: Maria Domina Animarum Apostolaat: (zie onderrichtingen: Boeken: De oogst van de eeuwige liefde)
|
We brengen ook glorie aan God door met Zijn schepping met eerbied om te gaan.
Lofzang op Gods schepping:
“Ik zal de werken van de Heer gedenken en vertellen wat ik heb gezien. Zelfs zijn heiligen zijn niet in staat over alle wonderbare werken te vertellen, die hij, de almachtige Heer, tot stand heeft gebracht; alles is door zijn macht gevestigd. Daar ziet men zonderlinge en verbazingwekkende dingen: allerlei dieren, de zeemonsters die hij geschapen heeft. Door zijn plan is zijn werk geslaagd.” (Wijsheid van Jezus Sirach 42:15-26)
“ Aan de hemel is te zien hoe machtig God is. Het heelal vertelt dat God alles heeft gemaakt.”
(Psalm 19:2)
|