DE SCHADUW OP DE LEVENSWEG:
Maria onderricht:
De levensweg is een
weg die door God zo is voorzien dat hij de ziel naar de
poort van het Paradijs leidt. Op deze weg schijnt de zon de ziel
tegemoet, zolang de ziel vooruit blijft kijken en zich in al haar
stappen door de zon laat leiden.
Door haar
menselijkheid werpt de ziel een schaduw achter zich: hoe meer de ziel aan haar
menselijkheid, haar wereldse gebondenheid, vasthoudt, des te meer
kan zij de zon (Gods Licht) voor haar omgeving verduisteren. Naarmate de ziel
zich door haar actieve medewerking in een deugdzaam leven laat
heiligen, des te meer zal zij Gods Licht doorlaten.
Zolang de ziel zich
op de zon oriënteert, ziet zij de duisternis niet: Haar schaduw valt dan achter haar,
met andere woorden: Zij laat haar duisternis achter in het verleden.
Vaak blijft de ziel
op haar levensweg staan om achterom te kijken (= bij haar
verleden stil te staan, waarbij het verleden niet slechts
vervlogen jaren doch ook al de dag van gisteren en de voorbije minuut omvat.)
Zij wendt daarbij om zo te zeggen haar rug naar het Licht toe. Zij ziet
hierdoor vóór zich niet de zon, doch duisternis, want zij kijkt dan naar haar
eigen schaduw, die haar gezichtsveld verduistert. Zij ziet de zon
niet meer, en komt in de verleiding, te menen dat het licht zich
voor haar verbergt en dat duisternis alles op haar weg beheerst.
Het menselijk en
werelds voelen en denken nestelt zich vaak tussen Gods Licht en de ziel,
en hult haar levensweg in duisternis. De levensweg die overschaduwd wordt,
lijkt hierdoor zijn ware kleur en schoonheid te verliezen.
Overal waar Gods Licht verdrongen wordt door de schaduwen der wereld, verliest
het overschaduwde zijn uitstraling. Het wordt niet meer door het
Licht gevoed, en verliest zijn ware levenskracht. In alles waarin
niet Gods Licht heerst, verzwakt de Liefde.
De ziel die zich aan
de talloze invloeden der wereld bindt, en aan haar verleden, haar
herinneringen met al hun pijnen en wonden, gehecht blijft, levert haar
levensweg – en hierdoor haar reisplan, en zelfs haar bagage en voedsel voor
onderweg – uit aan de duisternis, en verliest hierdoor de sleutel tot het Ware
Geluk.
De ziel die op haar
levensweg veelvuldig achterom kijkt (naar haar verleden en naar
de dingen der wereld die niet door Gods Licht beschenen worden), vermindert
haar rijkdom voor God:
1.
Zij vertraagt haar opgang naar
het Paradijs, want telkens zij achterom kijkt, reist zij niet verder naar de
Hemelpoort. Hierdoor vergroot zij de kans dat zij in het uur waarin God haar
tot Zich roept, niet alles heeft volbracht wat van haar op haar levensweg werd
verwacht;
2.
Zij heeft meer belang gehecht aan de
duisternis dan aan het Licht: zij heeft gekozen
voor het wereldse, en heeft toegestaan dat de details van haar voorbije leven
een eigen leven begonnen te leiden. Het verleden is als een
ongedekte cheque bij een bank die niet meer bestaat: Nadat de ziel er haar
lessen heeft uit getrokken, heeft het geen waarde meer.
Waar Licht is, is ook
schaduw. Het Licht stroomt uit Gods Hart, de schaduw
is het rijk van de duisternis. Zalig de ziel die verliefd is op
het Licht en al haar inspanningen erop richt, zich met
het Licht te verenigen, want haar zaad zal Hemelse vruchtbaarheid
oogsten.
BRON: Maria Domina Animarum Apostolaat.
(Zie onderrichtingen:
Meditaties: Mariabloempjes.)
“Zalig de ziel die verliefd is op het Licht en al haar inspanningen erop richt, zich met het Licht te verenigen, want haar zaad zal Hemelse vruchtbaarheid oogsten.” |