woensdag 25 mei 2016

DE WARE LEVENSROEPING

DE WARE LEVENSROEPING:

Onderrichting van de Allerheiligste Maagd Maria

over de diepere betekenis van Liefde, Geloof en Hoop:





Zeer vele zielen “liggen afgetobd zoals schapen zonder herder” omdat zij geen echt levensdoel hebben. De moderne samenleving biedt geen Hoop en geen troost meer, en biedt ook geen inhoud aan het leven, want alles is op het materiële afgestemd, dat vergankelijk is en geen blijvend geluk kan geven, en de ware Zingever – God – is uit de maatschappij verbannen. De ziel die zich niet losmaakt uit de chaos van het levenspatroon dat ons in deze wereld opgedrongen wordt, kan niet anders dan wegzinken in de totale en absolute zinloosheid. Het leven in de hedendaagse wereld berooft de ziel van al haar levenskracht en levenslust. Zelfs zielen die uiterlijk gelukkig lijken, zijn in werkelijkheid vaak ten prooi aan diepgewortelde ontevredenheid en innerlijke strijd doordat de kern van hun wezen zich verzet tegen het tegennatuurlijke levenspatroon, dit wil zeggen: het leven in strijd met Gods verwachtingen. Slechts het leven voor Gods Heilsplan, in navolging van de ware levensroeping die God in elke ziel heeft geborgen, kan de ziel opnieuw doen opleven. Er is geen Ware Hoop tenzij voor de ziel die haar leven een invulling zoekt te geven die Gods Heilsplan en de eigen heiliging bevordert.
De eerste levensopdracht van elke ziel luidt:
·                            GELOOF in het Licht en in de overwinning van het Licht,
bBLIJF  JE VASTKLAMPEN AAN HET LICHT  vVAN GOD!
Ik sla mijn ogen op  naar de bergen,
van waar komt mijn hulp?
Mijn hulp komt van de Heer
Die Hemel en aarde gemaakt heeft.”
(Psalm 121: 1-2)



·                            BEMIN het LICHT boven alles, en zorg ervoor dat al uw innerlijke gesteldheden, uw woorden en daden vervuld zijn van Licht, en versterk de uitstraling van het Licht door zelf een teken van HOOP te zijn voor al uw medeschepselen.

GELOOF:

Geloof is het vermogen en de bereidheid om aan te nemen dat er een bovennatuurlijke werkelijkheid bestaat die wij normaal gesproken niet kunnen zien of horen. Er is sprake van Geloof wanneer de ziel in staat is om te aanvaarden dat God bestaat, zonder dat zij Hem ziet, en wanneer zij ook aanneemt dat Zijn daden werkelijkheid zijn.
Het Geloof haalt de ziel uit de oppervlakkigheid van een leven dat op niets anders is afgestemd dan het stoffelijke, het wereldse, en voert haar naar de diepe Waarheden van God als bronnen voor een totale wedergeboorte. De mens met een waarlijk sterk, echt geloof, wordt een totaal nieuwe mens die boven het wereldse lijkt uit te stijgen.
Het basisteken voor een eerste bloei van het ware Geloof in de ziel bestaat uit de overtuiging dat de werkelijkheid méér omvat dat datgene wat onze zintuigen ons laten waarnemen. Wat de ziel kan zien, horen, ruiken, smaken en betasten, kan zij in het geheugen opslaan als kennis van de realiteit. Zodra zij ervan overtuigd is dat de realiteit ook elementen bevat die zij niet kan zien, horen, ruiken, smaken of betasten, is zij ervan overtuigd dat de werkelijkheid elementen bevat waarvan zij op abstracte wijze “weet dat zij moeten bestaan”. “Iets” in hun wezenskern laat hen voelen dat er elementen zijn die boven het natuurlijke staan, en dat deze elementen niet door een wezen of intelligentie kunnen zijn ontstaan die zelf deel uitmaken van de waarneembare werkelijkheid.
God heeft elke ziel voorzien van een afdruk uit Zijn eigen Hart, en van een ingeboren kennis van Zijn oorsprong en bestemming. Deze afdruk en deze kennis worden spoedig na de geboorte in het vlees door talloze wereldse invloeden verborgen onder een laag duisternis, waardoor de ziel de voeling met haar oorsprong verliest. Om deze reden is het hele leven op aarde één strijd voor de wedergeboorte van het Geloof.
Evenals de Liefde, kan ook het Geloof in de ziel op zeer vele wijzen tot uiting worden gebracht. De Meesteres van alle zielen wijst op drie speciale wezenskenmerken van het Geloof, die kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van volmaaktheid in het Geloof. Wij kunnen het zo uitdrukken, dat het GELOOF in toenemende graad van volmaaktheid bestaat uit:
1.                       Bewustzijn van goed en kwaad. Zodra de ziel ervan overtuigd is dat de werkelijkheid méér omvat dat datgene wat zij met haar zintuigen kan waarnemen, en dat de hele werkelijkheid uitgaat van een niet-geschapen Wezen, kan in haar ook de kennis van Gods Wet opnieuw ontwaken. In haar rijpt het bewustzijn van goed en kwaad als, respectievelijk, al datgene wat de Oorsprong van alles in Zijn Werken dient, en al datgene wat deze Werken hindert. Dit betekent dat de ziel in deze fase ervan overtuigd is dat er niet alleen een God bestaat, maar dat deze God ook werkt. De ziel begrijpt dat zij al haar gedragingen, haar woorden, en zelfs haar innerlijke gesteldheden, gedachten, gevoelens en verlangens, moet afstemmen op de bevordering van Gods Werken. Inderdaad, wanneer er een God bestaat die met een zo buitengewone, onnavolgbare Intelligentie en Wijsheid alles heeft gemaakt, dan kan het niet anders of achter dit alles zit een systeem dat ergens naartoe werkt.

De ziel begrijpt eveneens dat slechts de bloei van dit systeem tot geluk kan leiden, want zij voelt, tegelijk met de bloei van het Geloof, ook de rijping van de Liefde als een alles overheersende emotie die de hele schepping naar de Ware Vrede wil leiden.

Deze inzichten brengen de ziel tot het besef dat elk schepsel, dus ook zijzelf, een rol moet spelen in dit grote systeem, en zo rijpt in haar de overtuiging dat haar hele wijze van “zijn“ een bepaalde waarde (positief of negatief) heeft binnen dit systeem. In de ziel groeit de overtuiging dat alles een zin heeft en dat alles op één of andere wijze een weerslag, een reactie, een vergelding uitlokt, hetzij positief hetzij negatief. In de ziel rijpt dus het ware zondebesef, doordat het geweten – het regelsysteem van het zielsleven – steeds verder rijpt. Naarmate tevens de Liefde in de ziel bloeit, begint zij steeds gewetensvoller de zonde te vermijden, niet uit vrees omdat “zondigen niet mag”, doch omdat de Liefde zelf haar steeds méér begint te vervullen met afschuw voor de zonde.
2.                       Vergeestelijking. Naarmate in de ziel het Geloof bloeit, kan in haar een proces van voortschrijdende vergeestelijking op gang komen. De ziel beseft dat wereldse dingen, gebeurtenissen en belangen hol, inhoudsloos en vergankelijk zijn, en raakt doordrongen van de overtuiging dat het ware Heil slechts in een leven voor de hogere dingen verborgen ligt. Zij maakt zich steeds verder los van het materiële en krijgt een steeds verder groeiende afschuw voor alles wat werelds is. Op grond van haar ontwikkeld besef van het onderscheid tussen goed en kwaad beschouwt zij nu alle materialisme zoals het werkelijk is: als een grote valstrik van de duisternis, waarin ontelbare zielen voor goed wegzinken zoals in drijfzand.

Vergeestelijking is nooit absoluut of voltooid. Zij verloopt in vele opeenvolgende stappen, die in feite gelijklopen met het loskomen van werelds gehechtheden en een groeiende oprechte Liefde voor God en alles wat het Eeuwig Leven betreft. Naarmate de ziel hogere trappen van vergeestelijking bereikt, begint zij ook inwendig steeds rustiger en evenwichtiger te worden: zij ervaart een toenemende vrede van hart.
3.                       Ware Vrede van hart. Het leven in een wereld van materialisme en goddeloosheid brengt de ziel in een inwendige strijd. Ook de ziel die niet echt bloeit in Liefde en Geloof, is aan deze strijd ten prooi, omdat zij inwendig (onbewust) nog steeds door Gods Wijsheid wordt gewaarschuwd voor het feit dat het wereldse leven in strijd is met Gods Wet. Naarmate de ziel bloeit in Liefde en Geloof, wordt zij zich meer bewust van deze strijd, alsook van de oorzaak ervan, en begint zij daardoor bewuster te werken aan een nieuwe levenshouding, die beter past bij Gods verwachtingen en die de ziel nuttiger maakt binnen Gods Heilsplan. Naarmate Gods Licht in deze innerlijke strijd sterker wordt, verwerft de ziel een toenemende innerlijke Vrede, de Ware Vrede van hart.

De ziel die echt gelooft, ontwikkelt een zo sterk vertrouwen in God, Zijn Werken en Plannen, haar eigen Heil en de overwinning van het Licht, dat de innerlijke onrust begint te wijken. De ziel komt steeds méér tot rust, en ervaart een groeiende tevredenheid, gelatenheid, en aanvaarding van haar lot met alles wat op haar levensweg komt.

Eén van de factoren die in een ziel de innerlijke Vrede sterk kan laten toenemen, is het bewustzijn van het feit dat de Goddelijke Gerechtigheid alles compenseert en dat ooit alles in evenwicht komt. Deze overtuiging is als de bloem op een bodem van een echt vruchtbaar Geloof. De ziel laat zich niet meer blijvend in onrust brengen door al het negatieve en al het onrecht om zich heen, en voelt ook met zekerheid dat al haar beproevingen en inspanningen niet voor niets zijn.
Naarmate in de ziel het Geloof meer opgebloeid, wordt zij vrijer. Zij voelt zich niet langer de gevangene van de vele wereldse invloeden die in de kern van de ziel als bedreigend worden ervaren, want haar hart leeft eigenlijk in een heel andere wereld: deze van de “hogere” werkelijkheid. Precies daarom zegt Maria dat heiligheid gelijkstaat met ware vrijheid: De heilige ziel heeft zich zozeer van wereldse behoeften, van werelds denken en van wereldse waardeoordelen losgemaakt, dat zij als enige echte binding overhoudt: deze aan God en Zijn Werken. Het wereldse daarentegen verslaaft, maakt onzeker en onrustig.
HOOP:
De Hoop is de deugd waarbij de ziel het vermogen heeft om zich in alles gesterkt te weten en alles te kunnen relativeren doordat ze niet naar de zwarte wolken aan de horizont kijkt, doch in haar hart reeds de blauwe hemel voorbij de horizont ziet en beleeft, dit wil zeggen: leeft alsof de blauwe hemel er reeds echt is. De ziel in wie de Ware Hoop tot bloei komt, is bezield door de overtuiging dat het goede, het Licht, in het tijdloze reeds volkomen zijn, dus nu reeds werkelijkheid zijn in Gods Hart. Deze ziel bezit tegelijkertijd het Geloof dat deze nu nog verborgen toestand op Gods tijd ook daadwerkelijk waarneembaar zal worden. Zij put daaruit heel veel kracht, want waar de Hoop het Geloof ontmoet, wordt vertrouwen geboren.
Men zou het zo kunnen stellen, dat de Hoop het vermogen is om niet te leven vanuit datgene wat de zintuigen ons leren, doch vanuit datgene wat het hart ons leert, want in het hart heeft God het vermogen gelegd om één te zijn met Hem en Zijn Waarheid. Daarom kan een geopend, op God gericht hart reeds elementen van de werkelijkheid ervaren die nog voor de zintuigen verborgen zijn, en dus weten dat er heel wat méér is dan datgene wat wij zien.
Ware Hoop is eigenlijk: zodanig van alles het beste verwachten, dat men voortdurend leeft alsof men reeds in de zijnstoestand van de volkomen Gelukzaligheid verkeert, alsof het als het ware slechts een kwestie van tijd is tot de ellenden en beproevingen achter de rug zijn. In die gesteldheid ervaart de ziel steeds méér de neiging om het allerbeste te maken van elk moment
In de ziel waarin de Hoop de volkomenheid nadert, heerst de overtuiging dat het Licht de duisternis reeds overwonnen heeft, ondanks de schijn van een huidig overwicht van de duisternis in de wereld.
De Meesteres van alle zielen wijst op drie speciale wezenskenmerken van de Hoop, die kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van volmaaktheid in de Hoop. Wij kunnen het zo uitdrukken, dat de HOOP in toenemende graad van volmaaktheid tot uiting komt in:
1.                       Blijmoedigheid. Wanneer in de ziel de Ware Hoop begint te bloeien, vindt zij in haar hart een straal van een nieuw licht, iets waaraan zij zich kan optrekken in de vele moeilijkheden van het leven en waaruit zij nieuwe kracht put. De ziel ervaart een toenemende neiging tot blijmoedigheid. Zolang deze gesteldheid niet ontbloeit, zal de ziel eerder zwaar aan vele dingen tillen, en kan zelfs de geringste beproeving haar in een negatieve stemming brengen. De blijmoedigheid is de vrucht van een toenemend vermogen om alles in het leven te relativeren, in het besef dat tegenslagen de ziel slechts kunnen schaden wanneer zij dit zelf toelaat. Door dit relativeringsvermogen krijgen de beproevingen en negatieve ervaringen van het leven steeds minder de kans om de ziel terneer te drukken. In plaats van lang bij de beproeving stil te staan, groeit in haar de neiging om op te staan en te herbeginnen, en wel zonder een bezwaard gemoed. De ziel kan dit doen doordat “iets” in haar zegt dat telkens iets negatiefs gebeurt, de gebeurtenis op een gezonde manier verwerkt moet worden als een les die haar door Gods Voorzienigheid wordt geschonken omdat het op dat ogenblik voor haar nuttig was, en dat zij nu verder moet. De blijmoedige ziel schudt na een val of tegenslag op haar levensweg als het ware het stof uit haar kleren, en trekt verder naar haar bestemming, waarvan zij voelt dat deze het waard is om voor te strijden. Zij ziet elke beproeving niet als een eindpunt of een langdurige stilstand, doch telkens als een nieuwe kans, een wedergeboorte voor een nieuw leven, verrijkt met nieuwe ervaringen.

De Meesteres van alle zielen zei ooit, dat de blijmoedigheid de handtekening van God is. De ziel die blijmoedig doorheen het leven gaat, laat het Goddelijk zaad in zich als het ware voortdurend bestralen door het Licht van God Zelf, waardoor haar werken een veel grotere vruchtbaarheid krijgen dan de werken van de ziel die niet blijmoedig is.
2.                       Offerbereidheid en totale toewijding. De hierboven beschreven gesteldheid ontwikkelt zich gewoonlijk met vallen en opstaan. De optimistische, blijmoedige benadering van het leven kan zich zo ver ontwikkelen dat de ziel de beproevingen en kruisen van het leven van harte aanvaardt als noodzakelijke elementen van het leven. Hier spreken wij van offerbereidheid: de ziel beseft dat alle kruisen slechts tijdelijk en nooit nutteloos zijn. De ziel kan deze offerbereidheid inbouwen in een volledige levenshouding door het verbond van totale toewijding te sluiten, gewoonlijk met de Allerheiligste Maagd Maria. In de totale toewijding sluit de ziel met Maria een verbond waarbij zij de gelofte aflegt, haar hele wezen en haar hele leven ten dienste te stellen van Gods Heilsplan. Maria heeft van God de leiding over de uitvoering van dit Heilsplan gekregen, en bezit de macht om elk offer, elke toegewijde beproeving, elk lijden dat Haar in handen wordt gegeven, in vereniging met Haar volmaakte Liefde toe te voegen aan de schatkamer der Genaden.

Om haar leven onvoorwaardelijk en totaal in dienst van Maria te stellen, moet de hoop in de ziel een grote ontwikkeling hebben doorgemaakt, want indien de ziel niet sterk doordrongen is van het feit dat beproevingen in werkelijkheid bronnen van Licht zijn, en dat Gods Licht in werkelijkheid nu reeds alle duisternis heeft overwonnen, zal zij niet in staat zijn om zichzelf volledig over te geven aan dit onzichtbare Wezen, Maria, diegene die een onbegrensde macht heeft ontvangen over alle duisternis doch die Haar onvolprezen macht grotendeels uitwerkt in het verborgene.
3.                       Geestdrift voor Gods Werken. Wanneer de ziel overtuigd is van de overwinning van het Licht, kan zij een punt bereiken waarop zij ongeremd met vuur inspanningen en werken volbrengt die voor Gods Rijk van nut kunnen zijn. Dit innerlijk vuur is de geestdrift. Van geestdrift kan in feite slechts waarlijk sprake zijn wanneer het innerlijk vuur gecontroleerd en geleid wordt door de ware Wijsheid.

De ziel kan werkelijk zo zeer “door de Geest gedreven worden” dat het lijkt alsof zij een nieuwe energiebron ontsloten heeft. Indien de ziel deze gewaarwording ten volle benut, zal zij bewuster gaan leven en geneigd zijn om het allerbeste van elk ogenblik te maken, omdat zij de werking van Gods Geest in zich bewuster voelt dan voorheen, en zich daardoor meer rekenschap geeft van het feit dat elke gebeurtenis, elke situatie en elke minuut kostbaar zijn voor haar groei naar de ware heiligheid.

Wanneer de Ware Hoop uitdrukkelijk en bewust leeft in de ziel, ervaart zij een innerlijke kracht die haar boven zichzelf kan doen uitstijgen, zodat zij zichzelf nauwelijks herkent in vergelijking met vroeger. In deze ziel komt het spreekwoord tot leven dat zegt “hoop doet leven”: De bewuste beleving van de Hoop kan een buitengewoon sterke drijvende kracht worden, die de ziel een soort wedergeboorte doet ondergaan.

De ziel kan ook door een innerlijk vuur gedreven worden dat eerder uitgaat van de koorts van een bekoring. Dit innerlijk vuur zal doorgaans niet met blijmoedigheid doch met een zekere innerlijke spanning gepaard gaan, en ook niet “bezield” zijn: het is als het ware een “dood vuur”, een vuur dat geen goede vruchten voortbrengt en de ziel niet laat groeien. Maria noemt dit “valse geestdrift”: gedrevenheid die niet van de Heilige Geest komt. Deze heeft vaak een doelstelling die eerder wereldse of persoonlijke behoeften van de ziel dient, in plaats van de behoeften van Gods Heilsplan.

De satan tracht de bloei van de HOOP in de ziel hoofdzakelijk te ondermijnen door gebruikmaking van de beide volgende strategieën:
1. Ontmoediging op grond van slechte herinneringen:
Negatieve ervaringen uit het verleden kunnen de ziel ertoe aanzetten om denkpatronen te ontwikkelen waardoor zij voor de toekomst steeds het slechtste en onaangenaamste verwacht. Voor alle verdere ontwikkelingen van haar leven gaat zij ervan uit dat deze haar schade zullen toebrengen, leed zullen berokkenen of onaangenaam zullen zijn, en zij verwijst daarvoor naar gebeurtenissen in haar verleden waarbij zij negatieve ervaringen heeft opgedaan. Hier is sprake van een bekoring die zo lang aanhoudt dat zij in de geest tot verstarring heeft geleid. De ziel gaat er automatisch van uit dat wat in het verleden is gebeurd, zich noodgedwongen opnieuw zal herhalen. Zij houdt er geen rekening mee dat God bepaalde gebeurtenissen in het leven op een welbepaald ogenblik toelaat omdat de ziel een bepaalde ervaring nodig heeft voor haar inwendige loutering en groei, en om de verdienste van het ware vertrouwen op God te verwerven.
Het brengen van offers in vast vertrouwen op het feit dat God intussen diep in de ziel Zijn Werken voltrekt voor haar Eeuwig Geluk, vormt een buitengewoon rijke bron van verdiensten die de ziel verrijken. Een herhaling van een negatieve ervaring uit het verleden is niet vanzelfsprekend, integendeel, zelfs niet indien de begeleidende omstandigheden gelijkaardig schijnen. Waarom? Omdat God nu of morgen niet precies dezelfde werken in onze ziel hoeft te volbrengen als ergens in ons verleden, en omdat de ontwikkelingstoestand van onze ziel op geen enkel punt in ons leven identiek is aan de toestand op elk ander punt. Het leven en de ontwikkeling van de ziel zijn onophoudelijk in beweging. Ook de ontwikkeling van Gods Heilsplan varieert onophoudelijk. Er bestaan daarom in een mensenleven nooit twee identieke punten, en derhalve bestaat er voor God ook geen enkele noodzaak om onze ziel steeds weer identiek dezelfde ontwikkeling en afloop van zaken te laten doormaken.
Door een herhaling van negatieve gebeurtenissen te verwachten en op beproevingen negatief te reageren, kan de ziel echter wel zelf de stand van haar eigen zielsontwikkeling zozeer doen gelijken op deze van het ogenblik waarop de negatieve ervaring zich ooit heeft voltrokken, dat deze ervaring zich inderdaad opnieuw herhaalt. Dit gebeurt vaak bij zielen van wie de stand van spirituele ontwikkeling nauwelijks verandert, dus zielen die in hun leven heel weinig verbinding zoeken met het Goddelijke, of ook zielen die wel met het Goddelijke bezig zijn, doch de spirituele ervaringen en leringen die zij krijgen, heel weinig vruchtbaar laten worden (bijvoorbeeld: zielen die spirituele teksten lezen, doch de inhoud ervan niet in hun eigen leven toepassen, of zielen die bidden zonder echt in te gaan op de inhoud en de zin van hun gebeden voor hun zielsleven).
Deze zielen hebben geen Ware Hoop. Zij houden geen rekening met het feit dat God voortdurend aan het werk is, ook tijdens het schijnbaar onaangename. Dit alles maakt deel uit van de verborgen verwoestingwerken van de satan, die niet alleen bezig is, de maatschappij als geheel te ontwrichten, doch ook individuele zielen vanuit hun onderbewustzijn ondermijnt door hen op de meest uiteenlopende wijzen van hun levenslust te beroven, opdat zij geen positieve werken voor Gods Heilsplan zouden volbrengen. Ontmoediging betekent immers niets anders dan het verliezen van de moed om de ware levensroeping te volbrengen, die uiteindelijk voor elke ziel neerkomt op de zelfofferande tot verwezenlijking van Gods Plannen.
2. Ontmoediging op grond van persoonlijke zwakheden:
Elke ziel heeft haar eigen zwakheden. Dit wijst niet op gebreken in Gods scheppingswerken, doch eerder op de volmaaktheid van Zijn Liefde: Om de Eeuwige Gelukzaligheid te verdienen, moet elke ziel:
·                            bijdragen tot de verwezenlijking van Gods Heilsplan, en
·                            zichzelf tot heiliging brengen
Om zichzelf tot heiliging te brengen, moet de ziel in de loop van haar leven haar persoonlijke zwakheden trachten te overwinnen. Zij moet dit doen door strikte naleving van de Christelijke Leer en van de onderrichtingen die God de zielen via Maria geeft, zoals het geval is in de Wetenschap van het Goddelijk Leven. De ziel wordt hierin bijgestaan door de genadewerking, en deze wordt optimaal wanneer de ziel zich totaal en onvoorwaardelijk toewijdt aan Maria. Dit alles betekent een grote, levenslange opgave, die echter precies de sleutel tot de heiliging en de Eeuwige Gelukzaligheid in zich bergt. Daarom zijn zwakheden, evenals de beproevingen, een zegen, op voorwaarde dat de ziel zich volhardend inzet om hen te overwinnen. De satan weet dat dit een moeilijke strijd is, en tracht deze op de meest listige wijzen nog verder te verzwaren. Ziehier een strategie van zijn voorkeur:
Vaak neigen zielen ertoe, hoofdzakelijk te zondigen op punten waaraan hen op grond van hun gevoelsleven juist heel veel gelegen is. Doorgaans gaat het om gedragspatronen die de ziel niet lijkt te kunnen veranderen en die dus tot gewoonten worden die haar ertoe aanzetten, een echte hekel aan zichzelf te krijgen. Zo zet de satan zeer vele zielen aan tot voortschrijdende zelfvernietiging vanuit hun eigen vergiftigde gedachten en gevoelens, waardoor zij steeds méér duisternis in zich samenballen. Het gevolg kan zijn: depressie, zelfmoordneigingen, niet meer met zichzelf kunnen leven, verlies van alle hoop. Enkele voorbeelden:
·                            Er zijn zielen die heel veel belang hechten aan zuiverheid, doch juist voortdurend bekoord worden om te vervallen in onkuisheid, duistere gedachten koesteren, onzuivere woorden in de geest horen enzovoort.
·                            Er zijn zielen die veel belang hechten aan het verspreiden van Ware Liefde, en toch steeds weer bekoord worden tot gedrag waardoor zij bij andere zielen de indruk wekken dat zij onverschillig zijn.
·                            Er zijn zielen die een grote Liefde hebben voor dieren, en niettemin in hun leven momenten of fasen doormaken waarin zij geneigd zijn tot fysieke of emotionele mishandeling van dieren; enzovoort...
Zeer vele zielen “liggen afgetobd zoals schapen zonder herder” omdat zij geen echt levensdoel hebben. De moderne samenleving biedt geen Hoop en geen troost meer, en biedt ook geen inhoud aan het leven, want alles is op het materiële afgestemd, dat vergankelijk is en geen blijvend geluk kan geven, en de ware Zingever God – is uit de maatschappij verbannen. De ziel die zich niet losmaakt uit de chaos van het levenspatroon dat ons in deze wereld opgedrongen wordt, kan niet anders dan wegzinken in de totale en absolute zinloosheid. Het leven in de hedendaagse wereld berooft de ziel van al haar levenskracht en levenslust. Zelfs zielen die uiterlijk gelukkig lijken, zijn in werkelijkheid vaak ten prooi aan diepgewortelde ontevredenheid en innerlijke strijd doordat de kern van hun wezen zit verzet tegen het tegennatuurlijke levenspatroon, dit wil zeggen: het leven in strijd met Gods verwachtingen. Slechts het leven voor Gods Heilsplan, in navolging van de ware levensroeping die God in elke ziel heeft geborgen, kan de ziel opnieuw doen opleven. Er is geen Ware Hoop tenzij voor de ziel die haar leven een invulling zoekt te geven die Gods Heilsplan en de eigen heiliging bevordert.
LIEFDE:

De Meesteres van alle zielen heeft vroeger reeds onderricht: indien de heiliging van de ziel zou worden beschouwd als een boom, zou de Liefde de boomstam zijn, en alle andere deugden de takken, die uit deze stam ontspringen. Elk van de deugden moet voldoende groeien om bloesems (elementen van schoonheid die aan God herinneren) en vruchten (werken voor Gods Rijk) voort te brengen. Wordt de Liefde slecht gevoed of slecht opgenomen, dan lijdt de hele boom: de beleving van alle deugden verzwakt. Het is van wezenlijk belang dat de boomstam stevig in Gods Hart geworteld blijft. Zodra een boom ontworteld wordt, sterven heel spoedig de stam, de takken en de vruchten af.
Eigenlijk is de Liefde de brandstof van alle Werken van God. God houdt geen ogenblik op, aan Zijn schepping te werken. Elke handeling die God in Zijn schepping stelt, elke inspiratie die Hij aan zielen geeft, elk van die talloze elementen van Zijn Voorzienigheid, dit alles wordt “bewogen” of “voortgestuwd’ door de Goddelijke Liefde. Wij zouden het zo kunnen zien:
·                            De motor van Gods Werken is Zijn WIL, die alles in gang zet.
·                            De brandstof die zorgt dat Zijn Wil de dingen voortbrengt (schept) of verandert, is Zijn LIEFDE.
Gods Wil stuwt de Goddelijke Liefde elk ogenblik naar alle schepselen. Deze Liefde is de draagster van het Leven en bevat dus scheppende en herscheppende krachten. De Goddelijke Liefde is het ware voedsel van de ziel. In de mate waarin de ziel de binnenstromende Liefde in zich toelaat, houdt zij in zich het Ware Leven (het Goddelijk Leven) in stand.
De Liefde stroomt naar elke ziel toe, doch de ziel moet deze op haar beurt laten verder stromen. Deze doorstroming zuivert de ziel. Wanneer de Liefde niet vanuit een ziel verder stroomt naar andere schepselen, verliest deze ziel aan levenskracht, want zij wordt steeds minder rein: Liefde die niet stroomt, voedt slechts beperkt. Dat komt doordat zij haar aanraking met God verliest zodra zij niet vrijwillig doorgegeven wordt. Inderdaad, de ziel betoont God op haar beurt haar Liefde door de Goddelijke Liefde bereidwillig in zich op te nemen en te laten doorstromen naar andere schepselen. De ziel die haar medeschepselen Liefde betuigt in woord en daad, en in gedachten en gevoelens, bemint hierdoor in werkelijkheid de Bron van alle Liefde: God.
Wanneer de ziel de Liefde, deze essence van het Goddelijk Leven, in zich opneemt, moet zij deze waarlijk in zich benutten (verteren. Deze “vertering” zal des te doeltreffender zijn naarmate de ziel een sterker en waarachtiger Geloof bezit. Daarom is het een Goddelijke Wet, dat de naar de ziel stromende Goddelijke Liefde zich in de allereerste plaats richt op het vermogen van de ziel om in God en Zijn Werken te geloven. Zodra dit luik in de ziel geopend is, is de ziel in staat om Gods Liefde beter te benutten en haar te laten stromen opdat deze naar God terug kan keren. Een ziel die geen echt geloof in God en Zijn Werken ontwikkelt, kan nooit God voor ogen houden wanneer zij de Liefde benut. Gods Wet heeft echter voorzien dat de Liefde moet stromen opdat zij, na in de schepping haar werk te hebben gedaan, naar Gods Hart terug zou kunnen keren om in verrijkte toestand opnieuw naar de zielen te vertrekken, en zo steeds verder.
Het is heel belangrijk, erop te wijzen dat alles wat Goddelijk is, nooit “opgebruikt” wordt, doch zich integendeel eindeloos, eeuwigdurend, blijft vermenigvuldigen. Dit is een Goddelijk Mysterie waarover de Meesteres van alle zielen het reeds vaker heeft gehad. Deze kennis helpt de ziel begrijpen dat zij de Liefde in zich kan opnemen en volkomen kan benutten voor eigen “voeding” en zielsgroei, en niettemin haar kan laten verder stromen.
Een ziel die Gods Liefde volkomen benut, brengt zichzelf hierdoor naar steeds hogere trappen van heiligheid, en laat intussen een even grote hoeveelheid Liefde verder stromen. Men zou het in een beeld kunnen beschouwen als volgt: wanneer de Goddelijke Liefde volkomen in de ziel opgenomen en benut wordt, voltrekt zich door een Goddelijk Mysterie in haar als het ware een wonderbare broodvermenigvuldiging: deze ziel eet tot zij verzadigd is voor de werken die God op dat ogenblik binnen in haar en naar haar omgeving toe van haar verwacht, en geeft niettemin volle manden door aan haar medeschepselen. Zo kan worden verklaard hoe het komt dat een waarlijk heilige ziel zoveel Licht en kracht om zich heen verspreidt: hoe heiliger de ziel wordt (door volop van Gods Liefde “te eten” en zich erdoor te versterken), des te sterker wordt zij in alle deugden, des te groter wordt haar inzet naar haar medeschepselen toe, en des te beter kan zij God Zelf vertegenwoordigen naar haar medeschepselen toe.
Het wezen van de Liefde in de ziel zelf, is de bezieling door het alles overheersend verlangen dat haar medeschepselen het beter zouden hebben. Dit verlangen is één van de grootste uitwerkingen die de Liefde in een ziel krijgt wanneer deze de “brandstof van Gods Werken” in zich tot volle nut brengt. De ziel waarin de Liefde zich volop uitwerkt, voedt zich dus met de “Essence van Gods Wezen”, en benadert hierdoor steeds méér de wezenskenmerken van God Zelf. Het is immers Gods grootste verlangen dat de ziel uitgroeit tot Zijn beeld en gelijkenis, en om deze reden heeft Hij het zo beschikt dat de ziel zich zou voeden aan de essentie van Zijn Goddelijk Wezen: de Liefde. Door de Liefde in zich op te nemen, “eet de ziel als het ware van God Zelf”.
Een ziel die zich rijk voedt aan Gods Liefde, begint meer en meer de schepping te bekijken zoals God Zelf deze bekijkt. Zij verkrijgt een steeds dieper inzicht in het ware wezen van elke medemens, elk dier, elke plant, elke bloem, en ziet in dat alles wat God ziet: Werken van Zijn Liefde. Deze ziel voelt hierdoor een steeds diepere Liefde voor elk medeschepsel en zoekt in het medeschepsel vooral de zuiverheid, de reinheid, de onschuld, de vrede, alle tekenen van Gods Tegenwoordigheid.
De Liefde kan in de ziel op zeer vele wijzen tot uiting worden gebracht. De Meesteres van alle zielen wijst echter op drie speciale wezenskenmerken van de Liefde, die kenmerkend zijn voor drie opeenvolgende trappen van volmaaktheid in de Liefde. Wij kunnen het zo uitdrukken, dat de LIEFDE in toenemende graad van volmaaktheid bestaat uit:
1.                       Zachtmoedigheid. De ziel in dewelke de Goddelijke Liefde waarlijk wortel heeft geschoten, begint haar medeschepselen te benaderen met zachtmoedigheid. Maria vergeleek de zachtmoedigheid ooit met de warmte van de zon. De ziel die haar medeschepselen met zachtheid benadert, zacht met hen omgaat en zacht tot hen spreekt, streelt hen in hun wezenskern en hult hen in een mantel van geborgenheid. Mens en dier voelen (onbewust) sterk de nabijheid van Gods Liefde wanneer een zachtmoedige ziel met hen omgaat.
2.                       Zelfverloochening. Naarmate de Liefde in de ziel sterker wordt, treedt een volgende uitwerking aan de dag: de ziel groeit in haar vermogen tot zelfverloochening. Op deze trap van haar ontwikkeling begint zij steeds gemakkelijker haar eigen noden en verlangens weg te cijferen om zich in te zetten voor het welzijn, de vreugde en het geluk van haar medeschepselen (haar medemens, en in een verdere graad van ontwikkeling eveneens dieren. De vaststelling van enig tekort of enig lijden bij haar medeschepsel (mens en dier) laat haar uiteindelijk geen rust meer. Maria vergelijkt de zelfverloochening met de lichtenergie van de zon, die aan de basis ligt van de aanmaak van energie en zuurstof in planten (zoals gebeurt bij de zogenaamde fotosynthese: het proces waarbij in planten koolstofdioxide en water door inwerking van het zonlicht worden omgezet in suikers en zuurstof. De vergelijking ligt hierin: De ziel die zichzelf verloochent, straalt op haar medeschepselen als het ware licht af, dat de noden en het leed van deze medeschepselen omzet in nieuwe levenskracht.
3.                       Onbegrensde vergevingsgezindheid. De Meesteres van alle zielen beschouwt als de hoogste ontwikkelingstrap van de Liefde de onbegrensde vergevingsgezindheid. Een medeschepsel dat jegens ons heeft misdaan (of waarvan wij geloven dat het jegens ons heeft misdaan), draagt in onze ogen een schuld. Zolang de ziel trekken vertoont die een maximale ontplooiing van de Liefde belemmeren (bijvoorbeeld trots, hoogmoed, gehechtheid aan eigen imago of aan eigen gewin), zal zij ervan uitgaan dat deze schuld vereffend moet worden. Vergeving echter, is kwijtschelding van deze “schuld”, dus afstand doen van elke persoonlijke behoefte om door het “schuldige” medeschepsel “geëerd” en gerespecteerd te worden. De ziel kan deze gesteldheid pas tot een echte levenshouding maken zodra zij in haar hart onvoorwaardelijke Liefde wil geven door in alle omstandigheden totaal en onvoorwaardelijk alles te vergeven. Maria vergelijkt de onvoorwaardelijke vergevingsgezindheid met een zon die een zodanig licht uitstraalt dat het als het ware zelfs geen schaduwen meer werpt doordat de Liefde in alle richtingen tegelijk onbegrensd straalt. Opmerkelijk aan dit beeld is de vaststelling dat Maria op Goede Vrijdag 2007 zei: “Waar het Goddelijk Licht heerst, verdwijnen alle schaduwen”. Totale en onvoorwaardelijke vergevingsgezindheid laat de ziel in hoge mate op God gelijken.
Zodra de ziel haar medeschepselen (mens en dier) in alle omstandigheden weet te benaderen vanuit een gedrag en innerlijke gesteldheid die worden aangedreven door tegelijkertijd zachtmoedigheid, zelfverloochening en onvoorwaardelijke vergevingsgezindheid, heeft de Liefde in haar een zeer hoge trap van ontwikkeling bereikt en kan worden gesteld dat zij leeft in een gesteldheid van zeer vruchtbare heiligheid.
Alles wat uit Gods Hart naar de schepping toe stroomt, wekt een tegenzet van de duisternis op. De satan en zijn gevolg hebben bij hun verstoting uit de Hemel als opstandige engelen de eed gezworen dat zij Gods Werken zouden ondermijnen en de heerschappij over de mensenzielen naar zich toe zouden trekken, opdat Gods Rijk nooit op aarde zou komen. In deze onderrichting toont de Meesteres van alle zielen aan hoe de krachten der duisternis de zielen en hun samenleving zoeken te ontwrichten door een sluw uitgekiende strategie tot verwoesting van het zaad van de Liefde, het Geloof en de Hoop.
Strategie van de satan tot verwoesting van het zaad van de LIEFDE:
De satan tracht de bloei van de LIEFDE in de ziel hoofdzakelijk te ondermijnen door gebruikmaking van de volgende strategieën:
1. Egoïsme, competitie en concurrentie:
De mens leeft in een stoffelijk lichaam met behoeften (voedsel, kleding enz.. Naarmate een samenleving zich ontwikkelt, wordt de bevrediging van deze behoeften meer en meer geregeld via een georganiseerde economie: uit de schepping worden stoffen gehaald, die bewerkt, verwerkt en verhandeld worden. Deze verhandeling gebeurt met geld als verbindingsmiddel tussen alle schakels in de ketting van productie, verdeling en verkoop.
In deze ketting bestrijden vaak heel veel verschillende organisaties elkaar om een zo groot mogelijk aandeel van de grondstoffen en koopwaar in handen te krijgen. Deze strijd heet concurrentie. Spoedig draait de inzet helemaal om geld, aanzien, rijkdom, bezit, invloed.
De maatschappij is zodanig diep door dit gedragspatroon aangetast, dat de zucht naar geld voor ontelbare zielen een levensdoel op zich is geworden. De mens wordt zelfzuchtig. De gesteldheid van de zelfzucht, de geest van concurrentie en competitie, ontwricht reeds de hele geschiedenis lang steeds dieper en dieper de hele samenleving en verziekt ontelbare zielen. Geen ziel ontsnapt eraan. Het enige wapen ertegen is de Liefde, die de ziel in staat stelt om haar eigen behoeften minimaal te maken.
Vergeten wij nooit dat een heel groot gedeelte van onze behoeften in ons hart leeft. Dit wil zeggen: het geheel van datgene wat wij als behoeften ervaren, kunnen wij veel kleiner maken door ons hart erin te oefenen, vreugde te scheppen in de soberheid, in de verloochening van zoveel mogelijk behoeften die boven het levensnoodzakelijke uitstijgen. In de mate waarin de ziel zich van behoeften kan bevrijden, zal zij de bezieling vinden om meer en meer van en voor de Ware Liefde tot God en haar medeschepselen te leven.
De schepping heeft nu hoge nood aan een toenemend aantal zielen die de neiging tot bevrediging van eigen behoeften in zich aan banden weten te leggen, opdat de concurrentie; de zelfzucht, en de neiging om in alles boven de medemens te staan, gebroken moge worden als heersende gesteldheid in de maatschappij, want deze mentaliteit houdt ontelbare zielen in de duisternis vast. Zalig de ziel die slechts leeft voor God en haar medeschepselen (mens en dier. Zij zal haar eigen noden door Gods Voorzienigheid bevredigd zien.
2. Agressie, gebrek aan inleving in alle medeschepselen:
Eigenlijk is agressie een kind van de zelfzucht. De ziel die de bevrediging van de eigen behoeften tot hoofddoel van haar leven en handelen maakt, beschouwt haar medeschepselen als concurrenten (alles wat naar het medeschepsel gaat, kan niet naar de ziel zelf gaan – een redenering die geen rekening houdt met de onuitputtelijkheid van Gods bijstand) of als voorwerpen die slechts dienen om haar te verrijken of haar behoeften te bevredigen. Deze ziel wordt gevoelloos of liefdeloos. Op grote schaal gebeurt dit onder andere in industrieën waarin dieren worden verhandeld voor de voedselketen, in meedogenloze politieke regimes, en in uitbuiting van arbeidskrachten.
De ziel die haar hart sluit voor haar medeschepselen (mens en dier), vergeet spoedig dat deze medeschepselen, net als zijzelf, gevoelens of ten minste gewaarwordingen hebben, en evenzeer behoefte hebben aan Liefde. Wanneer de ziel haar medeschepselen liefdeloos of met alle gebrek aan eerbied behandelt, zondigt zij op grove wijze tegen de Grondwet van God die stelt dat elk levend wezen Liefde nodig heeft als voedsel om zijn rol binnen Gods Heilsplan te kunnen vervullen, en dat elke ziel daarom de plicht draagt, de Liefdesstroom die zij van God ontvangt, in zich te verwerken en onbelemmerd te laten doorstromen naar al haar medeschepselen.
De ziel die de Liefde in zich laat sterven door zelfzucht, vervalt spoedig in gevoelloosheid, onverschilligheid voor de noden van haar medeschepselen en agressie. Zij kan zich niet in het hart van een medeschepsel inleven en staat er niet bij stil wat zij zelf zou ervaren indien zij met liefdeloosheid werd behandeld, noch wat Gods Hart hierbij ervaart. Door gebrek aan innerlijk Licht (de dood van de Liefde betekent algehele verduistering in de ziel) begrijpt de ziel ook niet meer dat elke liefdeloosheid en elke ongevoeligheid jegens haar medeschepselen de hele schepping met nieuwe duisternis belast en daardoor ook haarzelf dieper in ellende laat wegzinken.
Op alle christelijke zielen rust de verplichting, Gods Barmhartigheid te bestormen met gebeden en offers voor de uitstorting van genaden van inzicht in de zielen die niet in staat zijn om te beseffen dat alle mensenzielen en dieren door God zijn geschapen in een systeem van onderlinge uitwisseling van Liefde, zorgzaamheid en hulp. De verantwoordelijkheid voor de vruchtbaarheid van dit systeem ligt bij elke mensenziel. De door God voorziene vruchtbaarheid van dit systeem is deze welke tot uiting komt in:
·                            Een volkomen vrede tussen alle schepselen en binnenin elk schepsel;
·                            De ervaring van het ware geluk door elk schepsel;
·                            Een omgang van elke ziel met elk medeschepsel in een gesteldheid van vlekkeloos respect in het bewustzijn van het feit dat elk schepsel (mens en dier) Gods handtekening in zich draagt, en dat derhalve elke uiting van liefdeloosheid jegens een medeschepsel neerkomt op een agressie jegens God Zelf.
3. Haat:
In wezen is haat een gesteldheid waarin een ziel verlangt dat één of meer (of alle) medeschepselen helemaal niet zouden bestaan, omdat zij het gehate wezen beschouwt als een voorwerp dat haar in elk opzicht in de weg staat. Deze emotie vindt in de ziel haar oorsprong in de opvatting dat het gehate wezen iets vertegenwoordigt dat de ziel niet past, dat haar schaadt, of dat gewoon niet in haar beeld van de wereld of van het leven past. De ziel die haat, is van oordeel dat het gehate wezen niet het recht heeft om haar levensweg te kruisen, want dat het op één of andere wijze haar geluk of haar vooruitgang belemmert.
De ziel die een medeschepsel haat, streeft er eigenlijk bewust of onbewust naar, dit medeschepsel schade toe te brengen, het te kwetsen, het te kleineren of het gewoon van haar levensweg te verdringen.
De geschiedenis van de mensheid kent vele politieke regimes waarin de haat tot een georganiseerde levensgesteldheid was uitgewerkt, en zelfs door zeer verleidelijke ideologieën goedgepraat, ja als absoluut noodzakelijk voorgesteld werd. In elke samenleving heerst echter haat, doordat dit onkruid overal opschiet waar de bloemen der Ware Liefde in massa gedood of verstikt worden.
Haat werkt in de ziel als een groot lek langs hetwelk het Licht zo snel wegvloeit, dat de ziel spoedig in diepe duisternis baadt. De enige echt doeltreffende beveiliging tegen de bloei van haat in de ziel is dagelijks gebed om de genade van Liefde tot alle beproevingen, opdat de ziel niet spoedig in de verleiding zou komen om een medemens die haar (werkelijk of vermeend) schade berokkent, te beschouwen als een totaal nutteloze hindernis op de weg. In werkelijkheid is elke medemens steeds een instrument dat door Gods Voorzienigheid wordt gebruikt om ons naar de volmaaktheid, de heiligheid, te leiden. Ook een “hatelijke” medemens is trouwens nooit bron van kwaad, doch steeds kanaal door hetwelk het kwaad zijn verwoestingwerken zoekt te volbrengen. Hij is zelf het eerste slachtoffer van zijn eigen gesteldheden.
Haat kan nooit, in geen enkel geval, gerechtvaardigd worden. Zelfs in het extreme geval waarin de ziel zozeer door een medemens wordt gekweld dat deze medemens voor haar de vertegenwoordiging van alle duisternis vormt, is het de plicht van de ziel, te bidden om de genade, deze medemens te kunnen beschouwen als een arme misleide ziel wier hart van alle Licht en warmte is beroofd, en oprecht te bidden voor de innerlijke bevrijding van deze ziel. Het is in de ervaring van het “gehaat worden”, dat de ziel tot echte held in de vergevingsgezindheid kan komen, en daardoor stromen van bevrijdende genade over de schepping kan brengen. Er is geen groter werktuig tot het breken van de macht der duisternis dan de oprechte vergeving.
4.   Wrok, verbittering en onverzoenlijkheid:
Wrok, verbittering en onverzoenlijkheid zijn gesteldheden die zich in het hart kunnen nestelen wanneer de ziel het slachtoffer is (of is geweest) van schade die haar door een medemens is toegebracht, op welke wijze dan ook. De ziel is hierover diep teleurgesteld, en in plaats van de ervaring echt te verwerken (door deze in haar hart te vermengen met Ware Liefde die alle nevel geleidelijk oplost) staat zij toe dat haar negatieve gevoelens erover een leven op zich beginnen te leiden. De ziel doet geen pogingen om deze gevoelens te zuiveren, doch laat hen onbewerkt liggen, zodat zij tot ontbinding overgaan en geleidelijk elke vezel van de ziel vergiftigen en verzieken.
Door deze gesteldheden worden talloze relaties tussen mensen onwerkzaam gemaakt. Wij mogen nooit uit het oog verliezen dat God met elke betrekking en met elk contact tussen mensen een bedoeling heeft: dit alles maakt deel uit van Zijn grote Heilsplan voor de zielen. Elk draadje in dit reusachtige netwerk van relaties en contacten, dat onwerkzaam wordt doordat zielen de beproevingen die zij door toedoen van hun medemens ondergaan, niet op de juiste wijze verwerken, vormt een blokkade binnen het hele systeem van de schepping, en belemmert de voltooiing van het Heilsplan.
Wrok, verbittering en onverzoenlijkheid werken in de ziel als gif, dat zich over haar hele omgeving verspreidt. Een groot aandeel van de duisternis binnen de schepping wordt veroorzaakt door deze gesteldheden, die talloze zielen in hun greep houden.
Om het Ware Geluk en de volkomen Vrede in alle harten te brengen, moet de schepping worden gezuiverd van alle elementen van onreinheid die de duisternis onder de zielen brengt door de Liefde in hen te verwoesten. Ieder van ons kan daar zijn eigen bijdrage toe leveren, door te bidden, offers te brengen, en volhardend te werken aan de uitzuivering van elk spoor van liefdeloosheid in zijn eigen hart. Onze samenleving is verdorven omdat zeer vele individuele harten zich hebben prijsgegeven aan het denken en voelen zoals de satan zelf hen dit ingeeft. Laten wij niet langer toestaan, slaven van de werken der duisternis te zijn, terwijl de God van Liefde in ons de erfenis van het Eeuwig Licht heeft gelegd.




BRON: uit de onderrichtingen van  het Maria Domina Animarum Apostolaat:(zie onderrichtingen: korte onderrichtingen: De Hemels Bronnen)




“In de ziel waarin de Hoop de volkomenheid nadert
heerst de overtuiging dat het Licht de duisternis reeds overwonnen heeft, ondanks de schijn van een huidig overwicht van de duisternis in de wereld.”









Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.